Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Het is eigenlijk een wat twijfelachtige zaak om een americanafestival te organiseren in een ijshal die ook nog eens De Smelt heet. De kitscherige wanddecoraties, plastic cactussen en houten indianen maken het er niet veel beter op. De eerste bezoekers die niet eerder op Take Root waren, zochten dan ook een beetje onwennig naar een weg in het pikdonkere en subtropisch hete complex, dat eigenlijk veel beter geschikt is voor grote bruiloften en partijen.
Toen om 16.00 uur Nels Andrews en zijn verdienstelijke, zacht rockende begeleidingsband The El Paso Eyepatch het ijs probeerde te breken, was de grote zaal van De Smelt al aardig vol gelopen. Hoewel Andrews de uitstraling van een plastic cactus had, wist hij de woestijndramatiek van zijn eerste langspeler Sunday Shoes op een onderhoudende wijze over te brengen. Dat het publiek de ingehouden hartstocht niet meteen oppakte, had waarschijnlijk te maken met het vroege tijdstip.
Ook de vriendelijke Ian Moore in de kleine, akoestische zaal lukte het niet om de vroege vogels uit de veren te krijgen. 'Caroline', dat hij inluidde met een verhaal over Brian Wilson die een Pepsi en sandwich bestelde, klonk anders dan de opgemaakte versie op zijn plaat Luminaria. De meeste liedjes werden vooral kaal en kinderlijk eenvoudig gebracht, maar – net als bij Nels Andrews – ontbrak nog de drive. (MD)
Het was eigenlijk nog te licht en te vroeg voor de zwoele sound van Kristin Mooney [foto boven], maar ze bracht het er prima vanaf. Voor een belangrijk deel was dat te danken aan haar uitstekende band met Dirk Freymuth op bas, Marc Edelman op drums en Mooney’s echtgenoot Eric Heywood op pedal-steel. Heywood heeft prachtig werk verricht met Son Volt, Richard Buckner en vele anderen, maar vanmiddag kwam hij maar spaarzaam aan de bak. Hij was vooral veroordeeld om de songs van Mooney voorzichtig in te kleuren. Mooney is gezegend met een werkelijk prachtige stem. Songs als ‘Deliver Us From Us’ en ‘The Cheating Game’ kwamen prima uit de verf, maar Mooney kreeg de handen pas echt op elkaar met ‘Julie Christie’. Kristin Mooney wist live absoluut te overtuigen, al blijft het wel allemaal erg netjes wat ze doet. (HO)
De muziek van het Noorse Washington [foto links] riep associaties op met rode wijn, en seks op een berenvel voor een brandende open haard. Sfeervol en zwoel, klonk het dus, maar ook enigzins aan de kitcherige kant. Mooi uitgevoerde liedjes, waren het wel, met een zanger die Jeff Buckley nadeed en de dromerige gitaarpop, die aan een band als The Frames of Coldplay doet denken. Zeker geen onaardige liedjes die, als de band op haar ruigst speelde, ook nog wel iets van een Gun Club light in zich herbergden. Die laatste naam zal trouwens ook het predikaat roots wel verklaren, samen met de occasioneel gebruikte pedal-steel. Laten we de ietwat vergezochte link met rootsmuziek buiten beschouwing, dan kunnen we zeggen dat Washington aangenaam wegluisterde, maar niet wist te beklijven. Hetzelfde, wat saai aandoende, muzikale trucje werd hiervoor iets te vaak herhaald. Seks op een berenvel is zo passé... (BB)
Chatham County Line [foto rechts] was erg leuk. Vier jongens in maatpakken rond één microfoon die oude bluegrass spelen. Vergeleken bij The Hackensaw Boys is Chatham County Line misschien iets braver, serieuzer en een stuk perfectionistischer, maar dat maakte het niet minder leuk. Hoewel ze genoeg voortreffelijke eigen nummers hebben, zoals het ronduit prachtige 'WSM (650)' waarin ze over de oerdagen van de radio zingen, speelden de energieke jongemannen ook enkele covers, waaronder het jodelende Brakeman's Blues van aartsvader Jimmie Rodgers en natuurlijk een nummer van Bill Monroe. Ze konden rekenen op een lui applaus, beloond met een korte toegift. (MD)
Wat oerdegelijk begon met stevige, John Hiatt-achtige rootsrock, inclusief een cover van Creedence Clearwater Revivals 'Who'll Will Stop the Rain', escaleerde opmerkelijk genoeg in een ouderwetse orgie van gedateerde gitaarsolo's en uitgerekte bluesnummers. Jakkes! Joseph Parsons Squad, een onderonsje van singer/songwriters uit de middelmoot, koos voor een macho-aanpak en maakte een paar nieuwe vrienden, zo vernamen we op de toiletten en in de wandelgangen. Toch was die tweede helft van de Joseph Parsons Squad niet veel meer dan een paar oude maten die onderling aan het jammen waren. (MD)
De redding kwam uiteraard van Kevn Kinney [foto links], de enige die uit een fles whisky dronk en met zijn snerpende Dylan-stem de stilte voor de storm op ruwe wijze verbrak. De voormalig zanger van Drivin' & Cryin' werd bijgestaan door Gibb Droll, die ook een eigen nummer zong. Maar het waren toch de nummers van Kinney waar de magie van afvloog. 'Mac Dougal Blues' van de gelijknamige elpee, dat hij even onderbrak om een geweldige anekdote over een autodief te vertellen, was pure klasse.
Veel nummers, zoals 'Time', kwamen van oudere soloplaten, maar als laatste nummer van de set speelde hij ook nog het titelnummer van Kevn Kinney's Sun Tangled Angel Revival. De ongeplande toegift, 'Straight to Hell' werd geheel unplugged op de rand van het podium gebracht, zoals ze dat eerder in Nashville deden. Het publiek zong luidkeels mee. Dit was het concert dat het festival de benodigde opdonder gaf! Geniaal, zoals we eigenlijk stiekem al hadden gehoopt. (MD)
Headliner Eels [foto rechts] maakte er een mooie show van, door een half uur later dan gepland te beginnen en een heus strijkkwartet mee op sleeptouw te nemen. Voor de gelegenheid had rasmisantroop E. zijn mooiste pak aangetrokken en lurkte hij gedurende het gehele concert aan een sigaar. Gelukkig bleek, naast de show, de muziek ook dik in orde. De prettig dwarse, maar ook zeer luistervriendelijke muziek werd overtuigend neergezet. Vooral de percusionist viel hierbij op, want naast zijn getrommel op een instant drumkit, bestaande uit een vuilnisbak en een koffer, bespeelde de goede man ook uitstekend de zingende zaag, gitaar en piano. De inbreng van het strijkkwartet liet wat te wensen over; het vulde de muziek weliswaar goed aan, maar de vier dames wisten nu niet direct iets speciaals toe te voegen. Een mooi optreden, wat niets extra’s met zich meebracht, maar wel degelijk overtuigde door krachtig en solide spel. (BB)
Richmond Fontaine zou je niet meteen op een akoestisch podium verwachten, maar de band bracht het er uitstekend van af. Door de ingehouden aanpak kreeg de intensiteit die de songs van Willy Vlautin toch al hebben nog een extra lading. Gitarist Daniel Eccles kon even niet vlammen, maar zijn subtiele gitaarspel is ook om van te smullen. Maar uiteindelijk gaat het bij Richmond Fontaine toch om de doorleefde stem en de verhalen van Vlautin. Verhalen over hardwerkende mensen en levens vol geweld, drank en noodlot. Geen lichte kost, maar wel fascinerend. In de vorm van ‘The Janitor’, ‘The Warehouse Life’ en ‘Incident at Conclin Creek’ kwamen deze avond een aantal van die verhalen langs. Voor ‘Black Road’ stapte Vlautin over van akoestische naar elektrische gitaar en ging het volume toch nog even omhoog. Richmond Fontaine zorgde met haar optreden voor een van de weinige hoogtepunten van deze editie van Take Root. (HO)
A.J. Croce [foto links] was toch een wat vreemde eend op een rootsfestival. Met zijn leren jack en Italiaanse ‘looks’ is hij de New Yorker tussen de Texanen. De stedeling tussen de plattelanders. En dan hebben we het nog niet over zijn muziek gehad.
Eerder die avond had A.J. nog in Paradiso gespeeld. Vervolgens had hij zich samen met gitarist Michael Bazan naar het Noorden gehaast om op tijd op het podium te kunnen staan. Op zijn laatste album Adrian James Croce klinken er wat invloeden van de Beatles door in het geluid van de zoon van Jim Croce, maar deze avond lag de nadruk op de bluesy aanpak. A.J. wisselde keyboards en gitaar af en samen met Bazan bracht hij mooie uitvoeringen van ‘He’s Got a Way With Women’ en ‘Don’t Let Me Down’. Vreemde eend of niet, A.J. deed het uitstekend op het podium van De Smelt.
Het kan zijn dat de milleniumwisseling nog niet volledig is doorgedrongen in het hoge noorden van Europa. Het meeste nieuws verspreidt zich snel, maar soms gaat er eens iets mis. Heel goed mogelijk dat het jaar 2005 Emmerhoff [foto rechts] en zijn melancholische schatjes nog niet heeft bereikt. Als als je ze hoort spelen, zou je zweren dat het 1987 is. Ze mochten ook nog eens langer spelen, omdat het geplande akoestische optreden van Marah spijtig genoeg niet doorging. In plaats van de foute synthesizers werden echter galmgitaartjes à la Madrugada ingezet, waarschijnlijk om het publiek wijs te maken dat er serieuze, droevige muziek te horen viel. Emmerhoff’s muziek riep echter vooral angstige herinneringen op aan de hoogtijdagen van Bon Jovi en Europe. Alsof je een ‘hairmetal-revival’ bijwoont. Een collega schreef onlangs dat Madrugada zich tegenwoordig schijnt te bezondigen aan maniërisme en stadionrock. Laat ze eens een optreden van Emmerhoff bijwonen: dat werkt wellicht als afschrikwekkend voorbeeld. (BB)
Al met al levert Take Root 2005 met teveel Noorse krachten, vreemde eenden in de bijt, en gitaarsoli een teleurstellende aflevering op.
http://www.kindamuzik.net/live/take-root/take-root-2005/10706/
Meer Take Root op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/take-root
Deel dit artikel: