Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Een paar jaar geleden sprak de Joods-Amerikaanse singer-songwriter Dan Bern over een strange place en een Disneyland for folksingers, toen hij de akoestische zaal van Take Root in grote beroering bracht met zijn cynische cowboysongs. Wie zich die zaterdag wederom in een paradijs van totempalen, cactussen en luxe hamburgerbroodjes waande, kreeg inderdaad het gevoel dat evenementencomplex De Smelt was omgetoverd in een pretpark. Van heinde en ver waren de muzikale fijnproevers naar de provincie Drenthe getogen, om te kijken naar vooral veel Amerikaanse gitaarmannen, zingende Zweden en enkele snikkende vrouwen. De vroegste vogels werden bij aanvang getrakteerd op vier mannen uit de Canadese wildernis.
Het eerste dat tegen alle verwachtingen opviel bij The Sadies (foto’s) was het sublieme, ragfijne geluid dat op perfecte wijze de grote zaal in werd geslingerd. De voormalige begeleidingsband van vergeten soulheld André Williams overtuigde in hun matineeprogramma met een superstrak geluid. Stoere spaghettiwesterns werden zorgeloos afgewisseld met opbeurende countrydeuntjes en gospelliederen, waaronder de songs ´Higher Power´, ´Pretty Polly´ en het afsluitende ´Tiger Tiger´, dat afkomstig was van de jongste plaat, Favourite Colours. Het enige minpuntje was het vroege tijdstip, maar daar konden The Sadies natuurlijk weinig aan doen. (MD)
De broodmagere Zweed Thomas Denver Jonsson (foto rechts) kreeg de eer om als eerste op te treden op de Acoustic Stage van Take Root.
Het was vroeg en het daglicht kwam door het glazen dak van de zaal, maar Jonsson wist met breekbare lofi- liedjes de zaal naar zijn hand te zetten, samen met een gitarist en bassist. Een drummer had hij thuisgelaten. Jonsson zong, speelde gitaar en blies op een harmonica.
Hij vertelde dat hij zich als gitarist naakt voelt als hij zonder gitaar bij de hand op het podium een liedje zingt. Het was te zien aan zijn handen, die hij als een schaatser achter zijn rug hield of in zijn zakken stopte. Je hoorde hem bijna een zucht van verlichting slaken als hij weer even gitaar mocht spelen.
Tussen neus en lippen door vertelde Jonsson dat hij en de zijnen in Zweden de naam hebben een nerd-band te zijn. Maar tijdens dit optreden was daar absoluut niets van te merken. Veel songs van het Hope to Her-album en van de onlangs verschenen miniplaat First in Line kwamen langs in een uitstekende uitvoering. Daarbij toonde Jonsson zich een innemende podiumpersoonlijkheid met de nodige zelfrelativering. Met Thomas Denver Jonsson had het festival een uitstekende openingsact in huis. (HO)
Mary Lee Kortes is de muze van Eric Ambel, de gitarist van Steve Earle die onlangs zelf een plaat uitbracht. Eenvoudig te zien waarom: deze New Yorkse cowgirl is een schoonheid en bovendien gezegend met een sterke stem. Haar integrale uitvoering van Dylans Blood on the Tracks bracht haar door intensief internetverkeer van de Bobheads enige bekendheid. Inmiddels heeft ze een nieuwe cd uitgebracht met eigen songs, 700 Miles getiteld. Slechts begeleid door een elektrische gitarist stond het materiaal van die cd centraal tijdens het optreden van Mary Lee's Corvette. Haar introductie van het titelnummer van haar laatste plaat was eigenlijk nog mooier dan het liedje zelf. Ze vertelde hoe haar oma uit het Amerikaanse achterland naar New York reisde om haar kleindochter op te zoeken. Minutieus noteerde oma allerlei onzinnige details over haar trip en thuis aangekomen schreef ze in haar dagboek: “het is 700 miles van Mary Lee’s deur naar de mijne.” ‘More Stupidier’ van 700 Miles is ook al zo’n knap nummer, geschreven als reactie op criticasters die haar werk te intelligent noemen. Indirect, via dergelijke witzen, bleek hoe de invloed van Dylan zich in haar songschrijverij heeft genesteld. Van Dylans meesterwerk zong Mary Lee alleen ‘You’re Gonna Make Me Lonesome When You Go’ dat niet misstond in de context van een rootsfestival. Misschien geen optreden om steil van achterover te slaan, maar wel een buitengewoon aangename opmaat voor Giant Sand in de grote zaal. (RB)
Howe Gelb werd aangekondigd als een musician's musician’ Niet geheel ten onrechte, want veel artiesten lopen weg met zijn werk. Zijn band Giant Sand (foto's) is live onvoorspelbaar, in de goede zin van het woord. Gelb kruipt net zo makkelijk achter een piano als hij een setlist afwerkt die wordt gedomineerd door harde gitaren.
Tijdens Take Root werd voor het laatste gekozen. De woestijn was stevig en bijwijlen hard. Het deed denken aan Neil Young, over wie Howe Gelb ook zong.
Aan de andere kant hoorde je veel terug van datgene waar Giant Sand-afsplitsing Calexico zo’n succes mee heeft. Gelb besliste wat en hoe gespeeld werd. Soms zette hij lukraak een nummer in en de band diende hem maar te volgen. We zouden Gelbs dictatuur echter niet verkeerd durven noemen. De man bruist van ideeën en komt keer op keer origineel uit de hoek.
Het degelijke en solide spel van de begeleiders gaf Gelb ook de kans om te excelleren. Het resulteerde in een prima, maar misschien wat eentonig optreden, waar leuk en enthousiast gespeeld werd. Misschien iets te hard voor de gemiddelde Take Rooter, maar dat zal Howe weinig kunnen schelen. En ons eigenlijk ook niet. (BB)
Hè, dat is nou jammer, Morgan was er niet bij. Het doorbraakalbum van de Noorse Ane Brun heet Spending Time with Morgan, en Morgan is dus haar trouwe gitaar. Brun lijkt haar gitaren te willen personifiëren, want vanavond zong ze ook de song ‘Wooden Body’. Inderdaad, dat gaat over een gitaar.
Ane Brun en toetseniste Katharina Nuttall leken er vanavond een modeshow van te willen maken. De blonde Brun was gekleed in een bordeaux-kleurig pak, zelfs in haar gitaar kwam die kleur terug. Nuttall zag er erg androgyn uit in haar herenpak met hoed. Ondanks dat er boven het podium een groot doek hing met de tekst “American Roots” is Brun meer te omschrijven als een singer-songwriter, wat geen waardeoordeel is.
In bijna perfect Engels bracht het duo luisterliedjes over gewonnen en verloren liefde. Songs als ‘Are They Saying Goodbye’. ‘I Shot My Heart’ en ‘A Temporary Dive’ kregen een uitstekende uitvoering die door het publiek met luid applaus werd ontvangen.
De stem van Ane Brun was lastig thuis te brengen. We dachten hier en daar Sinead O’Connor te horen, maar namen als Melanie en Phoebe Snow kwamen ook bij ons op. Hoe dan ook, het optreden van vanavond leverde Ane Brun nieuwe fans op. Ze kreeg een bijna ovationeel applaus na het optreden en haar cd's waren snel uitverkocht. (HO)
Take Root 2004 kende weinig tegenvallers, maar spijtig genoeg ontbraken ook de échte uitschieters. Ook voormalig bandlid van The Cowsills en The Continental Drifters, de vierenveertigjarige Susan Cowsill, en haar enthousiaste crew zorgden nauwelijks voor grote verbijstering bij het aandachtig luisterende menigte van fijnproevers. Met ´Palm of My Hand´, het openingsnummer en tweede track van de sympathieke debuutplaat (Just Believe It) gaf de zangeres het startschot van een countryrockshow waar de degelijkheid troef was. Net als op plaat deed de prettig kreunende stem denken aan countrytante Lucinda Williams, terwijl de swingende countrysongs, in combinatie met de bijwerkingen van alcoholische versnaperingen, het eerste danspubliek op de been hielpen. Het vernieuwende in haar muziek ontbrak volledig en songs waren lang niet altijd even op scherp ingesteld, maar gezellig was het met Susan Cowsill zeker wél! (MD)
Tom Freund is een stevig uit de kluiten gewassen all american boy, die vanavond prachtig doorleefde all american songs bracht. Verhalende songs over het leven in de States, waarbij Freund zichzelf op gitaar begeleidde.
Maar Tom Freund is ook een begaafd bassist, ooit bij The Silos. Voor deze show had hij de staande bas van The Sadies geleend. Zichzelf begeleidende zong hij ‘Business of Knowing’, ‘C’est La Vie’ en ‘Cry Baby Cry’. Dit waren momenten die Waits in zijn gouden jaren opriepen.
Freund is een uitstekende entertainer die het vak leerde in de bars van Los Angeles. Vanavond knokte hij echter voor het publiek. Pas toen hij de toeschouwers inschakelde bij de uitvoering van ‘Leavin’ Town’ - wij mochten de fingerclicks verzorgen en werden daarvoor de hemel in geprezen - kreeg Freund, geen Bush-vriend, het publiek echt op zijn hand. Tom Freund was één van de hoogtepunten van Take Root 2004. Hij wist ijzersterke songs op een ijzersterke manier te vertolken. Mooie vent, die Freund. (HO)
Op een Rootsfestival verwacht je troubadours. Liefst met cowboyhoed en akoestische gitaar. Dus betraden Johnny Dowd en begeleider Willie B. het podium met twee elektrische gitaren en een drumcomputer. Verder stond er een groot scherm, waarop videobeelden en filmpjes uit het archief van de familie Dowd werden vertoond. Het resulteerde in een ongebruikelijk optreden, wat gelukkig even goed als opmerkelijk was.
Het optreden had een thema; het huwelijk in al zijn vormen. Muzikaal was alles dik in orde. De opzet van het optreden gaf de sobere muziek zelfs iets extra’s mee. De videobeelden plaatsten de muziek in bepaald kader en in plaats van een beperkende werking had het juist een positieve uitkomst. Alsof het op zijn plaats viel. Dowd en Wilson speelden in dienst van de show en maakten zichzelf er ondergeschikt aan. Het leverde prachtige uitvoeringen op van nummers als ‘Temporary Shelter’ en ‘Papa, Oh Papa.’
Pas op het einde werd de sfeer losser als Dowd tijdens een toepasselijke cover van ‘Johnny B. Goode’, opstond voor een stevige gitaarsolo. Even wandelde hij het publiek in en poseerde al spelend voor een aantal fotografen, waarna een stuk Black Sabbath gespeeld werd.
Met deze verrassende omlijsting zorgde Johnny Dowd voor één van de mooiste en meest originele optredens van deze Take Root. Minder was het niet gedimde TL-licht. Gelukkig werd dit volledig door de muziek gecompenseerd. (BB)
Terug in Nederland na een korte tournee enkele weken geleden, trokken de Deadstring Brothers rond half negen veel mensen naar het grote podium. Er werd meteen afgetrapt met ‘I’m Not a Stealer’, opener en prijsnummer van hun debuut. Het bleek geen sinecure om een goede geluidsmix te maken van deze zeskoppige band. Want hoewel het heerlijk is om deze klassieke countryrock vol uit de PA te horen komen, was de mix aanvankelijk niet helemaal in balans. De onderdelen van het drumstel klonken allemaal identiek en het geheel was zeker in het begin bepaald geen hechte eenheid. De Brothers werkten zich er knap doorheen, al kwam zanger Kurt Marschke wel eenmaal naar de drummer gelopen met een gebaar dat hij harder moest slaan. ‘Entitled’ bracht de zaak gelukkig flink aan het swingen. Marschke kreeg veelvuldig steun van de tweede stem van de prachtige zangeres Marscha Marjieh, die inmiddels vast bandlid is. En telkens weer had Marschke de luxe om naar rechts of links te wijzen en één van zijn twee solisten aan het werk te zetten. Daar zaten de pianist en de pedalsteel-speler die als aasgieren op de ruimte doken die hen geboden werd. Het Assense publiek werd echt enthousiast bij het inzetten van ‘Ramblin’ Man’ van Hank Williams, ingeleid door de meermalen uitgesproken zin: “Hank Williams was a good man”. Geen rootsavond mag voorbij gaan zonder daar even bij stilgestaan te hebben. (RB)
Met spanning keken we uit naar het eerste Nederlandse optreden van de jonge zangeres Dawn Kinnard, want haar debuut Dawn Kinnard (2003) suggereert dat we met een grote belofte te doen hebben. Niet onterecht aangekondigd als een jonge Lucinda Williams stapte de met een Brigitte Bardot-achtige haardos getooide schoonheid naar voren. Slechts één nummer van haar cd speelde ze, het door haar verontschuldigend als countrymuziek bestempelde ‘Wire in the Sky’. Dat klonk heel anders dan op de plaat, vooral door het ontbreken van de banjo van Tyne Repogle die er op Dawns plaat lekker op los tokkelt. Nu werd Dawn slechts begeleid door James Harton op elektrische piano en Mason Neely op de drums. Die Neely is een geweldige drummer, maar je kunt je afvragen of Dawns songs dergelijk virtuoos en onrustig drumwerk nodig hebben. Gaandeweg de set won Dawn aan zelfvertrouwen en blies ze meer leven in songs als ‘Turpentine’, ‘All in Your Head’ en ‘I Know You Want Me’. Na dit optreden met vrijwel louter nieuwe nummers is het wachten op nieuw plaatwerk van Dawn Kinnard aangebroken. Totdat die plaat er is koesteren we haar nog maar als een ruwe diamant. Beslist een dame om in de gaten te blijven houden. (RB)
What´s in a name? Maar wat The Cowboy Junkies (foto) precies temidden van countryzangeressen en hillbillies te zoeken hadden, was ons toch niet geheel duidelijk. Er was ongetwijfeld een goede reden voor. En de Junkies, die dol zijn op het coveren van andermans liederen, hadden zich tenslotte in het verleden veelvuldig vergrepen aan het klassieke repertoire van Amerikaanse volkshelden Hank Williams, Townes Van Zandt en Robert Johnson. Van die laatste bluesman werd ook een nummertje gespeeld tijdens het festivaloptreden. Het eigen werk overtuigde een stuk minder. Met name de voortkabbelende songs van de recentste plaat, One Soul Now geheten, hadden nauwelijks een toegevoegde waarde. De show had verder veel weg van een spirituele bijeenkomst. De wulpse bewegingen en het zachte gekreun van zangeres Margo Timmins vormden een opvallend middelpunt in het plezierige decor van Perzische tapijten en bloemstukken. En dat ze al een poosje bestaan, merkte je aan de professionele uitstraling van de populaire popgroep. Toch lag de aantrekkingskracht van de Junkies vaker aan het sferische dan aan het inhoudelijke van de dragelijke liedjes.
Nee, het was niet de diashow van oude gek Johnny Dowd, maar volksliederen van iemand als Darrell Scott waar het trouwe Take Root-publiek in de kleine, akoestische zaal voor gekomen was. Het viel daarom te betreuren dat de Daniel Johnstons en Johnny Dowds van deze wereld vaak te maken kregen met de conservatieve aanhang in Assen. Maar de stevig gebouwde Scott had nauwelijks iets te vrezen. Samen met accordeoniste Suzi Ragsdale balanceerde hij in het schemergebied van kaalgeplukte folk en country. Uitstekende covers van Townes Van Zandt (´White Freightliner Blues´) en Bob Dylan (´I Don´t Believe You´) zorgden – naast een feest van herkenning – voor een collectieve siddering in de zaal. Het is ongetwijfeld het zoveelste cliché, maar dit meemaken, laat op de avond en onder de TL-verlichting van een verkleedde ijshal, had bijna iets magisch. En hoewel Scott inwisselbaar is met honderd andere troubadours slaagde hij in het neerzetten van een goede liedjesshow als afsluiter in de akoestische zaal. (MD)
Gewaagd van de organisatie om af te sluiten met een nog slechts in kleine kring gevierde act als The Legendary Shack Shakers. Tegelijkertijd bleek dit ook een logische keuze, want na de prima maar rustige optredens van Cowboy Junkies en Darrell Scott kon het einde van de avond wel wat pit gebruiken. En dat boden de wild om zich heen spugende Shack Shakers! Het kleine frontmannetje Colonel J.D. Wilkes raasde als een gek over het podium en maande zijn kompanen telkens tot meer furie. Dat leidde in de eerste rijen zowaar tot een potje pogoën van lieden die genoeg geconsumeerd hadden van het waterige bier dat uit de tap stroomde. Lesbiennes en vrachtwagenchauffeurs reden van plezier tegen elkaar op. Onderwijl op het podium trokken de Shack Shakers flink van leer met een strakke, eenvoudige ritmesectie, psychobilly Joe Buck op gitaar en de versterkte mondharp van de Colonel. Boogie, willen jullie boogie horen? Natuurlijk wilden we dat en zeker als het op de manier van Sonny Boy Williamson kan. Een cover van ‘White Lightning’ van George Jones ging er ook in als koek. De Colonel sprong het podium af en spotte een man met een t-shirt van een of andere motorclub die vervolgens vol op zijn mond gekust werd. Net als bij Jon Spencers Blues Explosion en The Cramps, twee verwante bands, was het concert van The Legendary Shack Shakers van a tot z geacteerd, maar de overacting van vooral de Colonel was wel bijzonder vermakelijk. Eenmaal van het podium en tot rust gekomen, kwam de Colonel heel vriendelijk bij onze fotograaf informeren of hij diens lens niet had onder gespuugd, maar onze Daniël had de klodders gelukkig allemaal over zich heen zien fluiten. (RB)
fotografie: Marjolein den Hartog (1, 2, 4 en 5) en Daniel Sarphatie (3 en 6)
http://www.kindamuzik.net/live/take-root/take-root-2004/7438/
Meer Take Root op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/take-root
Deel dit artikel: