Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
De zesde editie van Take Root was uitverkocht. Tweeduizend mensen vonden hun weg naar de Assense ijshal, die voor de gelegenheid was omgetoverd tot een Mexicaanse prairie, compleet met plastic cactussen en een sfeervolle verlichting. Die entourage was een merkbare verbetering ten opzichte van de editie van vorig jaar; toen had de De Smelt meer iets weg van een immense bouwput. Ook de twee podia naast elkaar in de grote zaal en de vernieuwde opstelling in de kleinere zaal leverden gelijk bij binnenkomst de eerste pluspunten op.
Jon Dee Graham, die later terugkeerde met gelegenheidsgezelschap The Resentments, gaf een voorzichtige aftrap. De formule was simpel: rokersstem en akoestische gitaar. Zoals later met zijn vrienden van The Resentments, waaronder Scrappy Jud Newcomb, Stephen Bruton en Bruce Hughes, bleef hij ook solo in de degelijkheid en een enkel Spaanstalig liedje steken. Net als op zijn albums Summerland en Hooray for the Moon kwam het niet tot die volledige overgave.
Dat het vroege tijdstip geen excuus was, bewees de meer dan voortreffelijke band van Kelly Pardekooper en Teddy Morgan anders wel. Niet ouwehoeren maar spelen leek hun devies. Ze brachten hun rockende set vol overgave en intensiteit.
De charmante Grey DeLisle begon gevaarlijk met 'That's Alright Mama'. Als een ware diva en op blote voeten werd ze bijgestaan door Marvin Etzioni van Lone Justice en Murry Hammond van Old 97's. Ondanks een klassieke snik in de stem en een redelijk verzorgde omlijsting van haar liedjes ontbrak het Grey DeLisle aan overtuigingskracht en specialiteit om het nieuwsgierige publiek voor zich te winnen.
Iemand die op hetzelfde moment met minder veel meer indruk maakte, was Tim Easton. Slechts gewapend met een akoestische gitaar en een ongekend gevoel voor timing bespeelde de kleine man het publiek in de zaal als geen ander. Hij deed mij soms denken aan Bob Dylan ten tijde van The Freewheelin'. Alleen liet Tim Easton duidelijk horen dat hij wel kan zingen.
Sandy Dillon zag er zo mogelijk nog ongezonder uit dan vier dagen geleden, toen ik haar voor het laatst zag. De broodmagere vrouw en haar compagnon wisten opnieuw het aandachtige publiek voor haar te winnen. Ook al werden ze gehinderd door technische mankementen. Toch was het stukken beter te verteren dan het zittende gezelschap in de grote zaal: The Resentments.
Hoewel ik denk dat Sandy Dillon zich had staan vergapen aan hun cover van Tom Waits' 'Way Down in the Hole', maar Sandy was drukdoende om haar piano aan de praat te krijgen.
Als u mij vraagt naar de hoogtepunten van Take Root wil ik de regendruppels, die op het juiste moment op het dak kletterden tijdens het optreden van Mia Doi Todd, niet onvermeld laten. De zangeres met onuitspreekbare naam begon net over nattigheid te zingen. De zaal lag muisstil aan haar voeten. Wie denkt er dan nog aan om te gaan kijken naar Dayna Kurtz?
Juist toen ik dacht dat met Mia Doi Todd het hoogtepunt van het festival binnen was, werd Vic Chesnutt in zijn rolstoel het podium opgetild. Ik had hem al tijdens het prachtoptreden van Mia Doi Todd met een grote joint backstage gespot, toen hij zat mee te genieten van de serene wanhoopskreten van de eenzame vrouw op het podium.
Vic worstelde zich door de nodige geluidsproblemen van de soundcheck heen en begon met tien minuten stilte in de vorm van 'I'm Through', het openingsnummer van Silver Lake. Hij speelde achtereenvolgens 'Stay Inside', 'Band Camp' en 'Girl's Say', precies in de volgorde van het album. Ondanks zijn fysieke beperkingen kreeg hij een stampvolle zaal in ademnood. Het was ook niet niks om in The Acoustic Hall met een elektrische gitaar te klooien.
Cracker was ongetwijfeld op dreef, maar na zo'n memorabel optreden als dat van Vic Chessnutt was het de spreekwoordelijke mosterd na de maaltijd, terwijl het Nederlandse genootschap Stuurbaard Bakkebaard als vreemde eend in de bijt weinig opzienbarend was te noemen.
David Olney maakte de hoge verwachtingen deze keer niet waar. Een nieuw nummer als 'Big Cadillac' verbleekte toch bij de afsluiter '1917', dat op onverwacht verzoek van een fan werd gespeeld. Toch was David Olney samen met The Walkabouts, die min of meer tegelijkertijd speelden, vertrouwde kwaliteit.
Helaas kon dat niet gezegd worden van Jesse Malin. Hij verborg zijn zwakheden onder een veel te hard geluid, terwijl in de kleine zaal Jennie Stearns juist te soft bezig was om het festival te beëindigen.
http://www.kindamuzik.net/live/take-root/take-root-2003/4160/
Meer Take Root op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/take-root
Deel dit artikel: