Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
En terwijl veel verderop zo'n veertigduizend jongelui uit hun dak gingen op de commerciële en duivelse klanken van het Njoy Festival in de Flevopolder, stonden de oudere muziekfijnproevers hutje mutje in het Theater aan de Spui in de Haagse binnenstad.
En we hebben het geweten: de eerste avond van het tweedaagse binnenfestival was helemaal uitverkocht en stond vooral in het twijfelachtige teken van rockdiva PJ Harvey (foto rechts). In haar kanariegele jurk maakte de vriendelijke heks een frisse indruk. Vooraf schalden devote meisjes in zorgvuldig gekozen Harvey-kledij haar korte voornaam, terwijl intussen de alternatieve superster een goede twintig minuten nodig had om haar niet te missen neus te poederen. Uiteindelijk kwam mevrouw Harvey als laatste het podium op gehuppeld. Het werd - zoals verwacht - een ware een rockshow met toeters en bellen, maar hoe kon het ook anders met zo'n oude rot in het vak als bassist Simon "Dingo" Archer van The Fall en gitarist Josh Klinghoffer, die onlangs vereeuwigd werd op de laatste soloplaat van Red Hot Chili Pepper John Frusciante en eveneens deel uitmaakte van The Bicycle Thiefs, het laatste teken van leven van Bob Forrest (Thelonious Monster). En jawel hoor, de trouwste PJ-fans kregen ongeveer datgene waar ze massaal voor gekomen waren: een heel solide PJ-rockshow, de PJ-hits en een springerige PJ-performance. Maar er was natuurlijk ook propagandamateriaal van haar nieuwe plaat, Uh Huh Her. Tja, dat was het ook wel zo'n beetje. Het uiterst voorspelbare MTV-optreden in de snikhete zaal was nu niet bepaald de klapper van de vrijdagavond. Daarvoor deed de verlegen PJ teveel een beroep op de routine en de gewilligheid van haar aanhang. Of lag het misschien aan het hoge niveau van de andere bands?
Zoals het bewierookte gezelschap Ella Gury. Ze speelden min of meer op hetzelfde tijdstip als heks Harvey, maar in de voor een kwart gevuld foyer maakten de maagdelijke Engelsen alleen al bij het openingsnummer ontegenzeggelijk veel meer indruk dan de eerder genoemde en veelbesproken headliner. Trouwens, een bassist met een versleten T-shirt van Neil Youngs Tonight's the Night verdiende sowieso al een lintje. Muzikaal leunde Ella Gury sterk op de onzekere folk van Belle & Sebastian. De acht bandleden pakten uit met hemelse zang, klarinet, piano, harmonica en zelfs ukeleles. Het was een succes voor een selecte luisteraanhang.
Maar de avond ging van start in dezelfde zaal waar PJ Harvey een einde maakte aan het feestje voor de serieuze muziekliefhebber. The Stands (foto links) uit Liverpool, een persoonlijke favoriet van Oasis-zanger Noel Gallagher, schreven niet minder dan popgeschiedenis in Den Haag, jawel! Weliswaar waren onze verwachtingen van dit zoveelste weinig zeggende The-bandje uit Engeland niet heel erg hoog en gaf hun debuut All Years Leaving niet meteen hun podiumprestaties bloot, maar hun voortreffelijke openingsshow van The Music In My Head bevatte zoveel muziekgeschiedenis en met name vakmanschap dat vanuit alle hoeken de vroege vogels aanstormden om dit verse talent te aanschouwen. Ze bezaten al het het harmonieuze van The Beach Boys, ze hadden de toegankelijkheid van The Byrds en ze hadden de roestige mondharmonica van Bob Dylan. De weinig spraakzame zanger had met zijn krullenkapsel ook wel iets weg van mompelende troubadour. En reken maar dat de bandleden om hem heen konden spelen als weinig hedendaagse bandjes met of zonder The-voorvoegsel. Ook zelden zo'n energieke en op all fronten verrassende band als opwarmertje van een festival gezien. Na afloop stonden ze zelf ook te kijken van hun ronduit unieke optreden, vermoeden we. The Stands, dus.
Het was verdacht doodstil bij Adem (foto rechts). En dan nu eens niet stil als het gaat om de opkomst, want alle stoeltjes waren bezet en het publiek stond tot ver voorbij de geluidsman geparkeerd. Nee, het was echt heel stilletjes. Vanaf pakweg half negen tot half tien had zowat iedereen wijselijk besloten om zijn of haar mond te houden. Adem Ilhan, ex-Fridge en creator van het voortreffelijke solodebuut Homesongs, had zojuist een contract getekend om te gaan touren met The Divine Comedy en hij maakte een bijzonder tevreden indruk. Dat alle begin moeilijk is, bleek weer eens toen hij en band op een Howe Gelb-achtige wijze het eerste nummer halverwege afbraken. Hoewel vanaf de tribune alles dik in orde leek, was hijzelf blijkbaar niet heel erg tevreden over de openingsklanken. Het slordige begin werd ruimschoots goedgemaakt met verstilde en introspectieve huiskamerliedjes, waarmee natuurlijk de titel van zijn 2004-soloplaat alle eer werd aangedaan. Dat de stem van Adem juist heel gewoontjes overkwam en de verschillende leden van de band zowat bij iedere song van instrument wisselden had zo zijn charmes. Bij Adem was het zelfs zo rustig dat je soms de gitaarherrie van de Nederlandse groep Gem er doorheen kon horen. En Adem die zong stilletjes voor zijn Eva: "Do you love me enough to say so".
Jim White (foto links) was in zijn rol als de verveelde pompbediende. De Amerikaan leek zo uit een film van de Coen-broertjes gestapt. Met een groene baseball-cap, lange bakkebaarden en zijn nonchalante houding had hij de ondankbare taak om de opgehitste PJ Harveys-fans in korte rokjes tot bedaren te brengen. En hij had er zin. Hij begon zelfs te grappen over zijn verleden als fotomodel, toen hij in onze hoofdstad nog in een onderbroek over de cakewalk liep. Alleen wilden de langere nummers van zijn nieuwe plaat (Drill a Hole...) er niet zo in bij het gapende publiek. De onvermijdelijke grappen over Bush en de zelfspot verkochten een heel stuk beter. Hoe dan ook: Jim White blijft voor ons de ongekroonde koning van het plattelandslied.
"Ik denk dat hij zich nu van kant gaat maken," fluisterde iemand achter mij, toen de zanger van Sun Kil Moon bijna onopgemerkt en onder een beleefd applausje de bühne van zaal 3 verliet. Zaal 3, oftewel de foyer lag onhandig in het midden van de route van zaal 1 naar 2. Het was niet nu niet bepaald de ideale plek voor de verstilde americanaliedjes van Mark Kozelek, de ex-zanger van de Red House Painters. Het was dan ook een rumoerige situatie voor slechts een handjevol aandachtig luisterende toeschouwers. Het was ook helemaal geen eenvoudige opgave op de voortkabbelende en droevige liedjes over dood en verderf op een zwoele lenteavond voorgeschoteld te krijgen. De afzijdige houding en diepe zuchten van Kozelek, iemand die net zo makkelijk John Denver als AC/DC covert, brachten ook al niet de conversatie met het publiek opgang. En dan toch: de grote band, met onder andere twee violisten en bandleden uit Red House Painters, American Music Club en Black Lab, zat er vredig bij en het enigszins vervormde stemgeluid van Kozelek riepen heel veel bewondering op voor het niet druk converserende deel van het publiek. Zelfs al miste Sun Kil Moon de voortvarendheid en de verfrissende klanken van de songs op de plaat (Ghost of the Great Highway).
Kort gezegd: de eerste en uitverkochte avond van The Music in my Head had veel meer te bieden dan alleen PJ Harvey.
Op de tweede avond was het meteen raak met alweer een legendarische band van wereldformaat: Television (foto rechts).
Want wie niet aan drank, drugs of zelfdestructie ten onder is gegaan, is oud, grijs of kaal geworden, zoals dus bijvoorbeeld de bewegingsloze mannen van Television, een historische groep uit de New Yorkse punkscene van de jaren zeventig. Heel veel elpees hebben de volgelingen van The Velvet Underground niet gemaakt, maar met name hun klassieke debuut uit 1977, Marquee Moon getiteld, is een eigenzinnig, revolutionair en tijdloos document. Television was een voorbode voor de teloorgang van protestpunk en de opkomst van het industriële geluid van de eighties, de new wave.
In 1992, veertien jaar naar na de split, revalideerde Television met een bescheiden comebacktournee. Television speelt vooral harde garagerock, maar als de veelbesproken openingsact voor de tweede avond van The Music In My Head lieten de onvolprezen veteranen horen dat ze hun perfecte gevoel voor melodie en subtiliteit niet zijn verloren. Behalve een paar oude en stokstijve mannen met gitaren was er op het grote podium weinig te zien, maar in plaats van een visueel spektakel kreeg een volle zaal een ouderwetse rockshow voorgeschoteld. Anno 2004 heeft Television nauwelijks iets met punkmuziek te maken. Avant-gardistisch, experimenteel of revolutionair, zoals ze ooit waren, klonken de ruige gitaarsolo´s en nog altijd imponeerde composities zeker niet, maar daarentegen schemerde het onverbeten vakmanschap door hun houterige performance. Ergens had de duistere gitaarrock nog beter tot zijn recht gekomen op een later tijdstip, maar wat een binnenkomertje voor een festival...
Via de vluchtige popklanken van The Duke Spirit, waar een blond zangeresjes ongegeneerd doorheen krijste, kwam men helemaal tot rust bij een zekere Nic Armstrong (foto links). De op een Nederlands podium debuterende jongeman had een gitarist meegenomen, maar het vlotte spijtig genoeg niet echt. De veelal primitieve en kaalgeplukte blues ging gepaard met een kostschoolstem, die slechts een heel enkele keer de goedkeuring kon wegdragen. De onzekere Armstrong bleek niet de sympathieke en aangewezen knul om het publiek plat te krijgen met zijn kersverse kijk op muziek van verleden. Soms kwam hij niet eens verder dan een doordeweekse Elvis-imitatie. Even later troffen we hem een stuk relaxter, met een fles whisky van een goed merk aan de lippen, in de wandelgangen en we concludeerden plotseling: Armstrong debuteerde veel te vroeg en hij heeft gewoon wat meer tijd nodig om te rijpen.
Al gitaar spelende liep hij van het gordijn naar de enige stoel op het verder lege podium. De toepasselijke Dylan-klassieker 'My Back Pages' was ingezet en de gelukzalige glimlach van God doemde op uit de duisternis. Het was even slikken voor ons, want hoe vaak in je leven sta je op een paar meter afstand van een levende legende? Roger McGuinn van The Byrds, het Amerikaanse antwoord op The Beatles en misschien wel de allerbeste popgroep van de 20ste eeuw, bleek een oude man met een hoedje en peperdure laarzen van slangenleer. Bescheidenheid is hem vreemd. Tussen de overbekende nummers door lult hij alsmaar over de tijden met Joan Baez en natuurlijk, over zijn avontuurtje in de tourbus met Joni Mitchell en over zijn wilde jaren met Gene Clark, samen met Gram Parsons een van The Byrds die helaas de derde editie van The Music In My Head niet haalden. 'You Showed Me' volgt na een opmerkelijke hoeveelheid songs van Ballad of Easy Rider, een van de meest onderschatte elpees uit de Byrds-discografie. De songkeuze werd na een flitsende start veel voorspelbaarder. Het onvermijdelijke 'Meneer Tamboerijnman' werd door jong en oud uit volle borst meegezongen.
Tot slot troffen we de bevriende bands Obi en Belasco als grote winnaars. De eerste koos voor rustige liedjes met opmerkelijke flarden van alternatieve country en Britse popmuziek. De laatste, Belasco, ging voor de stevige en heerlijk onvolwassen gitaarrock, waarbij de vonken in de lucht sloegen en de gitarist in een Ramones-shirt veel inbreng had. Na het lawaaierige feestje van Belasco werden we zonder pardon maar met een voldoen gevoel uit de zaal geveegd, om vervolgens weer uit te kijken naar de editie van volgend jaar.
http://www.kindamuzik.net/live/the-music-in-my-head-6720/the-music-in-my-head-6304/6304/
Meer The Music in My Head op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/the-music-in-my-head-6720
Deel dit artikel: