Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Americana is misschien wel de beste benaming voor de muziek van The Low Anthem die zowel woeste Waitsiaanse c.q. Dylaneske (blues)stompers als verstilde folk(rock) à la Nick Drake en Fleet Foxes omvat. Hoewel. Zelf weten Jeff Prystowsky, Jocie Adams en Ben Knox Miller niet echt wat die vaak met country en folk geassocieerde term nu precies inhoudt, blijkt in een gesprekje na een optreden in de Utrechtse Tivoli. "Ik vraag me af of er iemand is die dat wél weet", zegt Miller. "Voor mij zijn ook Elvis, Neil Young of rauwe rock-'n-roll americana. Met country of die verschrikkelijke hitfabriek in Nashville heeft dat niets te maken. Americana is ook niet alleen old-time music, singer-songwriters, jaren zestig folksongs, het Great American Songbook of heel oude muziek uit de Appalachen. De term heeft betrekking op verschillende zaken die men vaak door elkaar gooit. Niet dat onze muziek geen americana is; we refereren ook veel aan typisch Amerikaanse dingen. Daarbij komt dat ik het een mooi label vind."
Consumptieartkel
En een etiket dat de laatste jaren vooral opgang heeft gemaakt in Europa, waar americana populairder lijkt te zijn dan in het gebied waar het zijn naam aan ontleent. Miller: "Volgens mij is dat niet waar, maar misschien dat in Europa mensen het meer consumeren. Bij ons kun je overal naar old timey bands kijken: overal zijn er plaatsen met een grote muziektraditie. Maar vaak is het een lokaal iets en niet iets dat een platenmaatschappij als consumptieartikel kan verkopen. Voor veel mensen is het ook eerder een manier van leven. Met old-time jams die spontaan ontstaan, omdat een stad bijvoorbeeld op oudejaarsavond een feest organiseert waar iedereen met zijn fiddle naar toe is gekomen. Ook dat is americana."
Er mag dan verschil in beleving zitten tussen Amerika en Europa, intussen is The Low Anthem zelf wél uitgegroeid tot een gewild consumptieartikel, vooral nu hun derde album (voor de Amerikaanse markt) is opgepikt door het eclectische kwaliteitslabel Nonesuch, onderdeel van het grote Warner Music. "Hun stal heeft binnen de artiestengemeenschap veel aanzien", voert Prystowsky aan. "Dat was voor ons cruciaal," gaat Miller verder, "want toen Nonesuch ons ontdekte hadden we van Oh My God, Charlie Darwin zelf al tussen de elf- en twaalfduizend exemplaren verkocht. We konden er dus van leven en waren niet wanhopig naar een label op zoek. Maar Nonesuch heeft naast een geweldige stal een uitmuntende reputatie wat betreft creatieve vrijheid. Ze tekenen mensen die in hun ogen iets unieks doen, iets dat zichzelf wel zal promoten." Miller noemt het aanbod van Nonesuch dan ook een "grote eer". "Maar het is een heel bescheiden contract. Ze kunnen het zich niet permitteren om grote voorschotten of iets dergelijks te geven."
Survival of the fittest
"We houden van oude instrumenten", zegt Prystowsky als het uitgebreide instrumentarium, van Tibetaanse klankschaal tot trompet, ter sprake komt. "Ben restaureert oude instrumenten, met name traporgels. Dikwijls zijn die gemaakt van betere materialen en met meer vakmanschap dan instrumenten van nu. Ze zijn bovendien in de loop der jaren vaak van persoon op persoon overgegaan en al die verschillende muzikanten hebben er hun ziel in gestopt." Miller: "Meestal is er een reden waarom zo'n instrument van eigenaar is verwisseld. Ook voor instrumenten is het een survival of the fittest. "Klopt," valt Prystowksy hem bij, "en als een instrument kapotgaat en je moet het repareren ontstaat er ook een andere relatie, een soort conversatie."
Prystowsky en Miller, die elkaar (en later ook Adams) leerden kennen op de vooraanstaande Brown University in Providence, Rhode Island, delen, aldus hun Wikipedia-lemma, naast een liefde voor americana en honkbal een voorkeur voor morally agnostic narrative. "Dat gaat over mensen die vragen stellen en geen antwoorden nodig hebben", licht de eerste toe. Miller: "Het is niet als bij het christendom waar men gelooft dat alles hier is neergezet met een bepaald doel en waar iedereen op een bepaalde manier dient te handelen omdat dat moreel juist is. Net als bij de fabels van Aesopus draait het om een obsessie met de wreedheid van het leven die maakt dat je slim moet zijn om te voorkomen dat je wordt opgegeten door de tijgers."
Cabin folk
De opnames voor Oh My God, Charlie Darwin vonden begin 2008 plaats in een voor de gelegenheid tot studio omgebouwd vakantiehuisje op Block Island, even voor de kust van Rhode Island. Dat is een van de redenen dat The Low Anthem hier en daar, net als bijvoorbeeld de in eenzame afzondering opgenomen muziek van Bon Iver, het etiket cabin folk opgeplakt heeft gekregen. Miller kan er de lol wel van inzien. "De waarheid is echter dat we gewoon op zoek waren naar een rustige plek om een plaat te maken. Een bevriende geluidstechnicus, die in New York aan de Clive Davis School of Recorded Music studeert, kon tijdens de winterpauze spullen uit de thuisstudio's van medestudenten lenen. Die hebben we vervolgens op de boot gezet. In feite was het gewoon iets praktisch waaraan de nodige romantiek is gaan hangen."
http://www.kindamuzik.net/interview/the-low-anthem/het-gespleten-karakter-van-the-low-anthem/19155/
Meer The Low Anthem op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/the-low-anthem
Deel dit artikel: