Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Of Masami Akita hier al dan niet de spijker op zijn kop slaat valt te betwisten. Als ik naar mezelf kijk moet ik toegeven dat, hoe diepgeworteld mijn drang naar experimentele en avantgarde muziek ook is, ik altijd reikhalzend uitkijk naar een mooie melodie, een geweldige prikkeling van het gehoor. Een heel klein moment waarop alles definitief op zijn plek valt, de problemen vergeten, de wereld op zijn mooist. A sucker for melody. Wat Akita wel mooi aangeeft is dat de interpretatie van de een, niet de interpretatie van de ander hoeft te zijn. Dat de massa noise ziet als oncomfortabel, betekent nog niet dat hij of de vele noise-aanhangers dat ook zo zien. Zo staan alle tonen, klanken, ritmes en melodieën open voor de interpretatie van de luisteraar. Het is een overheersende meerderheid die ervoor zorgt dat iets eerst zorgvuldig in een hokje gepast wordt, past het niet dan wordt het volgende hokje geprobeerd, enzovoorts, enzovoorts. Akita’s hokjes zijn niet de hokjes van de meerderheid, het betekent echter niet dat hij ongelijk heeft.
We hebben het over ambient. Een genre dat ook openstaat voor de perceptie van de luisteraar. Wie bepaalt wat ambient inhoudt? De makers of de luisteraars? De critici of de fanaten? We kunnen het er allemaal over eens zijn dat Brian Eno’s Music For Airports ambient is. Rustige muziek die niet-liefhebbers gemakkelijk afdoen als muzikaal behang of zondagmorgen-aan-de-kruidenthee-muziek. We mogen ook rustig stellen dat Aphex Twin’s Selected Ambient Works tot de ambient gerekend mag worden (zie de primer van collega-schrijver Ickenroth). Waar wordt de lijn getrokken, en belangrijker, wie trekt die lijn en met welke reden? Het is erg subjectief als je het hebt over de periferieschuimers in het genre. Aphex Twin, Autechre, Oval zijn groepen die af en toe de overstap naar de ambienttoendra wagen maar daar zelden lang rondhangen. Wie beslist er nu wat ambient is of niet? All Music? Dat zou mooi zijn. De muziek moet zijn werk doen. Bij deze stel ik dus aan u voor: Christian Fennesz, artiestennaam: Fennesz. Oostenrijker, geluidssculpteur, noiseverfijner, ambientartiest, of niet?
De geboorte
Fennesz betreedt de klinische laptopwereld zwaar onder de invloed van Sonic Youths gitaarmuren en drugged up on the ecstasy gaze van My Bloody Valentine. Invloeden die hij eerder al, in de artrock-formatie Maische, probeerde te bundelen en succesvol te laten varen op de naschokken van een generatie Centraal-Europese bands als Einstürzende Neubauten, Young Gods en DAF, bands die onafhankelijk van de dominante Amerikaanse en Britse alternatieve markt een eigen basis bouwden, gelegen in het hart van Europa en daarmee een eigen Europees geluid creëerden. Centraal stonden dezelfde postpunkthema’s die Joy Division, Sonic Youth en Gang Of Four aanstipten. Het verschil lag in de destructieve, haast nihilistische aard van deze Europese varianten. Tegen de tijd dat Fennesz besluit om Maische te verlaten bloeit de Europese economie enorm op wat resulteert in fikse injecties in alle logistieke bedrijfstakken, reizen wordt goedkoper en ook diverse cultuurprojecten worden weer dik gesubsidieerd.
Oostenrijk ligt wat dat betreft ver voorop. Er wordt veel geld uitgetrokken voor experimentele initiatieven. Daaruit ontstaan verschillende electronische alternatieven die almaar groeien, een stevig onderlegde basis vormen en uitwaaieren. Dat is het moment dat Peter Rehberger (Pita) zijn Mego-label opricht. Hij profiteert van de gunstige situatie en tekent formaties zoals Farmer’s Manual terwijl Fennesz in zijn tuin de EP Instrument in elkaar zet.
Instrument bevat vier industrieel klinkende noisebrokken. Vulkanen die nooit slapen. Sidderende glitches die rond een aantal thema’s worden uitgesponnen, flikkerende glitch, zuigende, minimale beats en droge stukken pulserende metaalklanken. Hi-fi ambient zo u wil, vooral harde, agressieve stukken die langs een ondefinieerbaar patroon hypnotiseren, je ogen laten uitpuilen, weer laten inzakken en weer doen uitpuilen. Het is Fennesz’ ruwste werk, de netels aan de roos die hij later zou laten opbloeien met Endless Summer (2001) en Venice (2004).
Fennesz is een verlegen man, iemand die zijn ware gevoel liever verstopt dan op de voorgrond zet. Bewust mijdt hij de noise-jungle aan de ene kant en schuchter lonkt hij naar de groene weiden van de perfecte popmelodie. Zelf zegt hij dat hij er niet van houdt om alles te presenteren ‘zoals het is’. Hij geeft zijn verlegenheid overigens ook volmondig toe wanneer hij het heeft over de periode voor Endless SummerEndless Summer werd ik zekerder van mezelf en heb ik ervoor gekozen om meer heldere melodieën te laten horen. Ervoor was ik gewoon te verlegen om die op de voorgrond te plaatsen.” Ervoor is de periode van zijn eerste album, Hotel Paral.lel, tot aan Plus Forty Seven Degrees 56' 37" Minus Sixteen Degrees 51' 08" (de lengte- en breedtegraad van de plek waar hij geboren is). Wat mij aantrekt in alle Fennesz-albums is de contrasten die hij toepast. Op de ep Instrument, was dat al duidelijk merkbaar. Het wordt pas echt duidelijk op zijn eerste album.
Hotel Parel.lel is Fennesz’ echte debuut, door velen geprezen als baanbrekend laptop-album. Baanbrekend spul is het zeker maar een omschrijving als laptop-album is niet juist. Er kwam geen computer aan te pas tijdens de opnames. Hij produceerde het album met slechts een sampler, een oude Atari en een sequencer. Voor 1998 trad hij zelfs niet op met een laptop. Op Hotel Paral.lel staat een belangrijke spil in Fennesz’ werk centraal: contrast. Hevige nummers, korte glitchwervelwinden worden afgewisseld met kleurrijke ambientvelden zoals ‘Nebrenraum’, een langgerekte diepblauwe drone die naar het einde toe langzaam van klank en toonhoogte verandert. Een zuigend signaal vanuit het onderbewustzijn om toe te geven aan een hypnotiserende dagdroom. ‘Dehli Plaza’ is een diepe, minimale drone die keer op keer de zelfde korte cirkels draait en langzaam zichzelf vermenigvuldigt door in geluidsdichtheid toe te nemen. Subtiele hypnose door herhaling. Hetzelfde geldt voor de lichte micro-ambient van ‘Uds’: minimale veranderingen in klankbeeld terwijl de drone op de achtergrond haast onmerkbaar zijn werk doet. Het laatste echte ambientfeit op Hotel Paral.lel is een droge drone met een heerlijke titel, ‘Superfeedbacker’, dat zijn naam nauwelijks waarmaakt door het minimale geluid. Hotel Paral.lel afdoen als laptop-album of glitchmonument is gedeeltelijke waarheid maar mist een belangrijk element dat Fennesz’ werk vanaf dit debuut zou gaan vormen: het lelijke woord ambiance.
De reis
Het gevoel dat Fennesz met het vormen van contrast oproept is er een van tegenstrijdigheid, een gevecht tussen opbouw en afbraak van de elementen. Ambient an sich kent weinig tegenstrijdigheden, de sfeer die een ambientalbum bepaalt is vrijwel hetzelfde gedurende een heel album. Minimale veranderingen en subtiele progressie zijn de aanknopingspunten en slepen je mee de mystieke ambienttoendra in. Spoken krijgen er vrij spel om rond te dolen en hun werk te doen. Je wordt meegenomen zonder dat je je ervan bewust bent. Ambient, zoals Deathprod dit jaar nog schitterend bewees met Morals & Dogma, is het equivalent van een lange poolcirkeltocht. Het ultieme popliedje is een honderd meter-sprint, gebaseerd op pure kracht en timing. In alle eerlijkheid en diep van binnen is dat Fennesz’ utopie. Hij wil die sprint maken, zijn vuisten ballen en spieren spannen.
Die tweestrijd uit zich ook in zijn inspiraties. Enerzijds moderne technologie en simpel liedjes- en produktievakmansschap anderzijds. Zijn voorbeelden zijn Brian Wilson, Stan Getz en Astrud Gilberto. Mensen van de eenvoud. Simpele produktiemethoden fascineren hem. Als een kind gefascineerd door een nieuwe rage, las hij voorafgaand aan de opnames van Endless Summer de boeken over opnametechnieken uit de jaren zestig. Phil Spector is een held. Brian Wilson een genie. Zo is het toch? Ook voor Fennesz. Hij waagt zich zelfs aan een zeer vage interpretatie van ‘Don’t Talk (Put Your Head over My Shoulder)’ van The Beach Boys en ‘Paint It Black’ van The Rolling Stones. Beide nummers worden onherkenbaar verglitcht en voorzien van dikke ruisdekens op de EP Fennesz Plays gedropt.
Fennesz’ kalme persoonlijkheid zit in de ruimte tussen de klanken, minimale ruimtes die ademen en warmte afgeven. De ingetogen magnetische ruisvelden cirkelen als een enorme zwaluw rondjes door koude lucht, warm van binnen, koud van buiten. Klankkristallen die zichzelf vermenigvuldigen, delen of door een felle suis zichzelf tenietdoen. Als je er midden in zit, wil je niks anders, je raakt in trance, gedachten zweven en veroorzaken verwarring.
Toen ik Endless Summer voor het eerst luisterde, afgaande op een lovende OOR-recensie die het album prees als hét zomeralbum van 2001, was ik geschokt. Mijn experimentele fase was nog niet zover gevorderd dat ik in dit enorme ruislabyrint een zomeralbum kon ontdekken, hoe hard ik het ook probeerde. Nu loof ik het album als de ultieme zomertrip door je eigen ik, langs de hete stranden van je hart, door de zwoele wind die uit je longen stroomt naar de doolhof van je brein. Endless Summer is geen extrovert album - zoals Fennesz al aangaf is hij schuchter -, ook hier staat er geen enkele melodie zelfverzekerd op de voorgrond. Af en toe doemen schimmen van bekenden op, een gitaarakkoord hier, een idee voor een melodie ergens anders. Het titelnummer is hierin het meest resoluut. Aarzelend treedt een silhouet van een gitaarmelodie voorzichtig en altijd voorzien van beschermende ruislaag op de voorgrond, ondertussen zuigt een diepe drone de sfeer naar binnen. Hypnose lonkt verleidelijk aan de zijlijn. Na een korte, turbulente onderbreking komt de melodie nog een keer terug, ditmaal sterker dan ooit en voor het eerst echt aanwezig. Fennesz de gitarist, zoals hij het zelf graag ziet. Het geeft een vorm van herkenning, comfort en voldoening, ook bij mij, de luisteraar. Wel is hier de vloeiende progressie die een ambientwerk kenmerkt verdwenen, dit is het dichtst dat Fennesz bij een popliedje in de buurt komt.
Terug naar pure ambient met ‘A Year in a Minute’, een schitterende tropische storm die zachte drones en subtiele lagen wervelende ruis afwerpt. De vlagen hypnose zijn de schoonheid zelve, veelal opgebouwd uit uitgestrekte ruisvelden met als constante hypnosefactor diepe, zachte drones. Dit patroon wordt echter te vaak onderbroken door brokken pure noiseglitch zoals ‘Got To Move On’ en de subtielere glitch van ‘Shisheido’. Elementen zoals een felle piep, een gestoord radiokanaal of stuiterende effecten (‘Before I Leave’) verhinderen ultieme hypnose door ambiance. Endless Summer is verfijnd maar niet zo verfijnd.
De thuiskomst
Terwijl Endless Summer werd gezien als een bescheiden meesterwerk rees de vraag wat Fennesz nu van plan was. Collega laptopper Tim Hecker, iemand die net als Fennesz schitterende ruismirages opwekt heeft zijn twijfels over de route die Fennesz lijkt te nemen: “Op zijn laatste album (Live In Japan – JH) vind ik dat hij die akoestische gitaren een beetje overdadig gebruikt, het wordt een beetje cheesy”. Hecker krijgt voor een deel zijn zin als Fennesz in maart met het ruisbad Venice komt. Gedeeltelijk opgenomen in, juist, Venetië en natuurlijk ook fungerend als klinkende woordspeling op zijn achternaam. Spitsvondig doch voor de hand liggend, cheesy?
Dat is de muziek op Venice allerminst. Venice is het geluid van subtiele destructie, melancholische gitaarmelodieën fijn als spinnenrag worden een voor een met gevoel uit elkaar getrokken. Wat overblijft zijn de restanten van enorme klank-kathedralen, hoge pieken en schitterende ornamenten worden door de zwaartekracht langzaam op hun laatste rustplaats gelegd. Venice toont een gevoelige artiest die weet hoe je de luisteraar kan meevoeren. Dit is zijn artistieke thuiskomst. Tussen zweverige ambient en adembenemende gitaarmelodieën die langzaam maar zeker imploderen. Wat je hoort zijn letterlijke strubbelingen, van allerlei aard. Menselijke gevoelens raken verstrikt, gebouwen dreigen verloren te gaan.
De meeslependheid van een Fennesz-nummer of beter een Fennesz-album zit niet in een zwetende groove of pompende beat. De beats zijn er niet, Fennesz’ muziek in ultieme vorm is bijna gewichtsloos. Alleen de sporadisch opborrelende clicks ‘n’ cuts houden je op de grond. Zij het met moeite. De kracht van Venice borrelt op vanuit het schijnbare niets, een zachte drone op de achtergrond, een deken van ruis met af en toe een stekelrandje dat je even weet te prikkelen maar snel weer wegdrijft. Het deconstructieve zit niet in de naakte klanken, die zijn puur, door maagden tot leven gewekt. De suïcidale neiging van Venice zit in het feit dat elke pure klank, elke serene noot langzaam afbrokkelt. Al die deeltjes dobberen rond, als spoken met heimwee. Het creëert een sublieme gelaagdheid. Zo kent elk nummer zijn eigen gevoel en zijn eigen destructieve neigingen die altijd weer samenkomen als een rustgevend geheel. Dit is artistiek gezien Fennesz’ meest solide album. Voorop staan uiteindelijk toch sfeer, rust en melancholie. Dat zijn elementen die je als ambientliefhebber doen likkebaarden. Wie heeft er dan nog hokjes nodig? Merzbow, de man die constant in het godvergeten-herrie-hokje wordt gestopt, maakte dat al duidelijk. De puristen zullen het er waarschijnlijk nooit over eens zijn maar dichter dan dit komt Fennesz niet bij ambient in de buurt. Hij steekt zijn hoofd om de hoek. Aan u de keus. Laat u hem binnen?
http://www.kindamuzik.net/achtergrond/fennesz/schimmen-van-bekenden/7474/
Meer Fennesz op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/fennesz
Deel dit artikel: