Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
David Pajo kennen we van zijn medewerking aan muziek van Zwan en Bonnie ‘Prince’ Billy. Voornamelijk kennen we hem echter als onderdeel van het legendarische Slint, dat de postrock zo ongeveer uitvond. Wie raakte er niet in extase door Spiderland, waarop furieus gitaarwerk zo mooi werd afgewisseld met introverte en melancholieke passages?
Pajo verdient alle krediet om zijn medewerking aan deze vaak avontuurlijke en prachtige muziek. Dan is het echter wel opvallend dat onze vriend op zijn tweede soloplaat 1968 (zijn geboortejaar) zulke middle of the road americana maakt. Qua avontuur wordt een licht psychedelische muzikale invalshoek geboden en de teksten blijken vrij bizar te zijn, maar beklijvend is het allerminst.
Natuurlijk, David Pajo heeft een aangename fluisterstem en het openingsnummer, ‘Who’s That Knocking’, is erg mooi. Daarna zakt het echter in elkaar als een plumpudding. Na een half uurtje ben je in slaap gewiegd en heb je eigenlijk niet eens meer door wat er speelt. Nog eenmaal, bij het nummer ‘Let it Be Me’, leeft de aandacht kortstondig op. Het is een niet onaardig americana-popliedje met kop, staart en een mooie mondharmonica. Maar ook niet meer dan dat.
Zeggen dat David Pajo een héél slechte plaat heeft gemaakt, gaat iets te ver. Wel is het een zouteloos werkje met enkele spaarzame oplevingen, waar niemand warm of koud van wordt. Dat is veel te mager voor iemand van het kaliber van David Pajo. Waarschijnlijk is de goede man ook meer een teamspeler dan soloartiest. Zo iemand die pas goed tot zijn recht komt als hij zich in dienst stelt van een groter geheel, maar alleen een beetje hulpeloos achterblijft. Daar lijkt het tenminste op, als we op 1968 afgaan.
http://www.kindamuzik.net/recensie/pajo/1968/13696/
Meer Pajo op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/pajo
Deel dit artikel: