Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Rond half vier begint in de grote zaal een boom van een vent, omgeven door een illuster gezelschap, bestaande uit een kale drummer en grijze muze. Ik geloof onmiddellijk dat de slonzig uitgedoste Eric Taylor een overlevende is uit de wilde songwriterscène in het Houston, Texas van de bewogen jaren zeventig. Zijn verhalen over drugsmaatje Big Love, de moeder van Johnny Cash en de laatste walvis van Lou Reed zijn deels grappig, deels tragisch. De ruimte voor het podium stroomde langzaam vol op de aangenaam intense en voorverwarmende luistermuziek van een boeiende verteller. (MD)
Zoals Jon Dee Graham op het podium staat is hij net een vogelverschrikker. Met een strohoed waar zijn spitse oren onderuit steken, dat lange slungelige lichaam en die merkwaardige armbewegingen. De man was echter vol goede moed naar Haarlem afgereisd en speelde opvallend veel opgewekte nummers. Dit was een fijn begin van dit festival, waar de geijkte americanathema’s als gebroken harten, destructie en wanhoop nog veelvuldig voorbij zullen komen. Graham heeft een indrukwekkende zware, rauwe stem en zijn gitaarspel is solide. Nadeel van zijn zang is echter dat het weinig afwisselend is en na aantal songs gaat vervelen. Vele bezoekers hielden het halverwege voor gezien. (JS)
Greg Trooper, deze grote piet uit het americanacircuit mocht het tweede optreden in de grote zaal verzorgen en het moet gezegd worden dat het allemaal een beetje mellow was. Mooie en degelijke nummers, dat wel, maar het is allemaal wat braafjes en netjes verzorgd. Trooper speelde hoofdzakelijk (rustige) nummers van zijn laatste cd Make It Through This World. Het was wellicht daarom een beetje wachten tot Trooper eens ruig uit de hoek zou komen, wat hij, zo leek, ter opluchting van alle aanwezigen in de zaal aan het einde van zijn optreden ook deed. De meezinger ‘Real Like That’ zorgde voor wat communicatie over en weer met het publiek, wat de show dan toch een waardige afsluiting gaf. (NvP)
De jonge man uit Ohio en lid van de band Swearing at Motorists had de eer om de reeks optredens in het Patronaat café van een aftrap te voorzien. Of dit als een eer gezien mag worden, is echter de vraag. Hoewel het publiek tijdens de optredens van Eric Taylor en Jon Dee Graham fluisterstil was, leek het café een vrijplaats voor een ouderwets potje ouwehoeren te zijn. Het gekakel was zelfs zo oorverdovend dat Dave Doughman geen kans zag om te beginnen met zijn optreden, waarop hij besloot om zich tussen de lawaaimakers te begeven en uit volle borst ze het zwijgen op te leggen. Applaus! Weirdo Doughman lijkt verder niet alleen uiterlijk op Frank Zappa, maar ook zijn optreden had iets avant-gardistisch, wat het ietwat ongemakkelijk in het gehoor liggend maakte. Kortom: niet echt overtuigend. (NvP)
Een imposante verschijning is de heer Leven. Het uiterlijk van Don Vito uit de MTV-serie Viva La Bam, maar dan netjes in een zwart pak gestoken en met een gitaar om zijn nek. Wanneer de Schot begon te spelen werd allemaal nog indrukwekkender. Zelden was ik zo door een stem betoverd als door die van Jackie Leven, als een echte bariton: zwaar, melancholisch, maar loepzuiver en vol expressie. Zijn gitaarspel bleef daarbij nauwelijks achter, getuige de mooie begeleidingen, de verrassende intermezzo's en de kundige soli. Zijn grappen waren geestig, maar verkorten de tijd dat hij kan musiceren en dat is nou juist waar deze troubadour zo fenomenaal in is. (JS)
Big Low is een onbekende formatie uit Wageningen, maar de zanger komt van nóg veel verder weg, namelijk uit Australië. Toch waren het juist de twee Nederlandse muzikanten op accordeon, zingende zaag en slagwerk die de show stalen. De droge vocalen van de saaie voorman bezaten helaas niet voldoende gekte en bevlogenheid om de spirituele muziek (denk aan een ingetogen combinatie van Waits en Sixteen Horsepower) van het drietal aan te vullen. Vooral de sferische songs en even weemoedige als bezeten klanken van de trekzak maakten een indruk in de kleine zaal. Interessant, maar veel meer ook niet. (MD)
Elliott Brood is een drietal uit Canada en was voor mij het onbetwiste hoogtepunt van de vijfde aflevering van Roots of Heaven. Eigenlijk was het succesvolle optreden eenvoudig te voorspellen, omdat Brood uit de stal van Weewerk afkomstig is, en dat is het nu eenmaal het label van Great Lake Swimmers en nog meer geweldige songwritermuziek. De jonge honden met stropdassen en legerpet begonnen met snelle nummers op de banjo’s, maar de climax werd op twee akoestische gitaren bereikt en met een dansje van de dolenthousiaste drummer tussen het uitzinnige publiek in de kleine zaal afgesloten. Overtuigende, energieke songs en zang maken van Elliott Brood een grote belofte voor de nabije toekomst. (MD)
De bandleden van Brother Flower speelden in het Patronaat een thuiswedstrijd, een aantal van hen woont namelijk in Haarlem. Echt veel supporters hadden ze dan niet meegenomen, want het was vrij rustig in het cafe. De muziek van Brother Flower, vernoemd naar het gelijknamige nummer van Townes van Zandt(?), is het best als folk te omschrijven. Idealistische teksten gezongen op vrolijke, voortkabbelende melodieën. Zoals goede folk betaamt, staan de vioolklanken centraal en dit werkt goed. Het was dankzij het spel van de violiste dat de muziek van Brother Flower interessant bleef. De liedjes zelf zijn namelijk niet heel sterk en de zang is middelmatig. (JS)
De verrassing van Roots of Heaven V is Danny Smith de jonge singer-songwriter uit Austin, Texas die een ingetogen, bijna spookachtige set van erg sterke nummers verzorgde, die hij met zijn akoestische gitaar prachtig bluesy begeleidde.
Son House kwam soms met zijn plukkende gitaarspel om de hoek kijken en hoewel Danny Schmidts stem verre van rauw is, deden zijn nummers soms denken aan die van Ben Weaver. Ze bezaten eenzelfde spirit en gedrevenheid. Sterkste punt van Schmidt zijn echter zonder twijfel zijn teksten. Het nummer ‘Blue Railroad Train’, bijvoorbeeld, bezit de poëzie van Dylan en is van ongekende schoonheid. Het bracht het nog altijd luide praten in het café tot vrijwel nihil geroezemoes, wat een prestatie van wereldformaat te noemen is. Onthouden deze man! (NvP)
Het grote nadeel van een festival is dat er naast oude legendes en aanstormend talent ook altijd een aantal acts staan, waar je helemaal niets mee hebt. Dit overkomt mij bij de jonge Amerikaan Shane Alexander. Nog in trance van het verbluffende optreden van Leven, valt zijn concert als een plensbui over me heen en kom ik niet in de stemming. Zijn repertoire bestaat uit softe, liefdesliedjes die sterk op elkaar lijken en zeggingskracht missen. Shane Alexander heeft een goede zangstem maar schrijft tergend trage nummers, waarmee hij zichzelf de das om doet. Als een moderne Werther gaat hij ten onder aan de liefde(sliedjes). (JS)
Als ik Elliott Brood had gemist en Michael Weston King was thuisgebleven, dan stal Peter Case de avond.
Peter Case is een vadsige man. Zijn lange, vette haren vielen voor zijn bezwete gezicht als hij wild op zijn gitaar sloeg. Case speelde blues, maar hij deed ook een unieke demonstratie van Keltische muziek en country, celt-a-billy genaamd. Geweldig!
Zijn energieke show werd spijtig genoeg verstoord door de aanwezigheid van de Britse zanger Michael Weston King, die problemen had met de versterking van zijn gitaar en genoodzaakt was om volledig stekkerloos te spelen.
Ondragelijke songteksten en een doodsaaie podiumperformance deden de zaal in enkele minuten leeglopen. Ik wachtte met enkele anderen op de terugkomst van mijn held Peter Case, en dat werd beloond. Case speelde een oude bluessong uit 1928 als ongeplande toegift en deed: ‘Waiting Around to Die’, samen met King, van Townes. Helaas bewees King ook in gezelschap van zijn leermeester Case ook totaal geen enkel talent te bezitten.
Ook de keurig nette Greg Trooper keek van achter in de zaal naar het indrukwekkende vakmanschap en natuurlijke ruwheid van Case. Hopelijk stak hij er ook iets van op.
(MD)
Zei ‘rasoptimist’ Jackie Leven eerder deze avond gekscherend dat hij niets van regen merkt al woont hij in Schotland, de heren van South San Gabriel lijken nooit de zon te zien. De spreekwoordelijke zon wel te verstaan; wat een depressieve bedoeling is dat South San Gabriel! De monotone grafstem van Will Johnston, ondersteund door uitgesponnen mineurakkoorden en trage ritmes, is een aanslag op je gemoedstoestand.(JS)
Deze sympathieke gasten uit Utrecht hadden de pech dat zij tegelijkertijd met Peter Case moesten optreden, waardoor het café bijna leeg was. Zij verzorgden een toch enigszins saai optreden, met afwisselend nummers van hun eerste cd The Yearlings en hun meest recente cd Utrecht. De nummers zitten goed in elkaar, de zang is uitstekend, er is een originele afwisseling van authentieke instrumenten - dobro, mandoline, mondharmonica -, maar op de een of andere manier weten ze je op geen enkel moment te raken. Ook de verlegen praatjes tussen de liederen door bieden niet veel extra entertainment. Echt, er zit meer in jongens van The Yearlings! (NvP)
Grey DeLisle, in een oogverblindende rode jurk van een dure stof, en haar vakbekwame begeleiders stonden al vaker op americanafestivals. DeLisle oogde nu meer dan ooit als een diva, een vedette, een grote countryster. Haar opmerkelijke kinderstemmetje gaf ook deze keer weer een ongewone draai aan de moddervette doch gekunstelde countrysongs. Hoewel ze op plaat ook heel ingetogen kan klinken, was het live toch vooral een uitbundige vertoning, waarbij er zelfs ruimte was voor een overdreven mandolinesolo. Eerlijk gezegd had ik DeLisle na een paar nummers wel gezien. Dat ze ‘Bohemian Rhapsody’ van Queen speelde, was voor veel mensen een feest van herkenning en voor mij reden om het circus dat DeLisle heet te verlaten.(MD)
Na een lange dag van melancholische, romantische, nostalgische en vooral tergend vermoeiende muziek, was het publiek kennelijk toe aan een afsluitende ontlading. Dat de hakkers en zagers een klapper op de vuurpijl kunnen zijn, werd al tijdens het openingsnummer, de instrumental ‘Blue Run’, duidelijk. Wat een energie hebben die gasten en wat weten ze die goed op het publiek over te brengen. Binnen no time stond iedereen met een big smile mee te tappen of begonnen sommige mensen zelfs spontaan te dansen - en dat wil wat zeggen voor een Nederlands publiek! Bluegrass loopt het gevaar al snel een beetje veel van hetzelfde te worden, maar de Hackensaw Boys weten geen enkel moment te vervelen. Redenen daarvoor zijn dat de band geen echte frontman kent, instrumenten om de haverklap worden verwisseld en iedereen wordt uitgenodigd mee te komen spelen. Tijdens het nummer ‘Nashville’ stond er zelfs elf man, waaronder Danny Schmidt en de roadie, op het podium! De Hackensaw Boys zijn op weg een grote band te worden, als ze deze status al niet hebben bereikt. (NvP)
http://www.kindamuzik.net/live/various-artists-2446/roots-of-heaven-v/11148/
Meer Various Artists op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/various-artists-2446
Deel dit artikel: