Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Het had anders kunnen lopen. Op zijn elfde besloot een tante hem een gitaar te schenken. Ze gingen naar een winkel toe. “De verkoper zei: ‘Kom maar terug als je handjes wat groter zijn’. Toen zei mijn tante: ‘We komen volgend jaar wel terug’. Ze pleegde daarna echter zelfmoord. Ik heb later nog wel wat zitten pielen. Maar ik dacht: Je moet jaren bezig zijn om wat te kunnen.” De rest laat zich raden. In het vijfde deel van de Pontiac Review, een overzichtsserie van zijn werk, schrijft hij: “I’d like to think, since then, my pen is my plectrum, - and I’m about to play some toons!” Pontiac, geboren als Peter Pollman, kwam terecht in de wereld van het striptekenen. In 1969 debuteerde hij in Modern Papier. Hierna werkte hij voor Hitweek, wat later Aloha is geworden. Ook tekende Pontiac portretten voor de achterkant van de uitgaven van Muziek Express. Neil Young, Bob Dylan The Rolling Stones, David Bowie en Jimi Hendrix… Alle groten der aarde kwamen langs. Meer specifiek: de favorieten van Pontiac zélf passeerden de revue. “Ze stelden een keer Carl Douglas, van Kung Fu Fighting, voor om te tekenen. Dat vond ik belachelijk. Ik zei: ‘Dat is een eendagsvlieg, die kan niet tussen de anderen staan’. Ik heb het ook geweigerd. Ik was een echte fanaat. Later toen ik voor OOR tekende, werd ik meer ironisch. Het idolate gaat voorbij, naarmate je ouder wordt.” Voor muziektijdschrift OOR tekende hij voornamelijk in de jaren tachtig, totdat collega-tekenaar Typex uiteindelijk de fakkel overnam. Pontiac ontwierp ondermeer het logo van De Moordlijst, dat jarenlang dienst deed.
Ondertussen tekende Pontiac onder andere vele voorkanten van songbooks, een muziekkaartspel voor de nieuwe abonnees van Muziek Express, cd-hoesjes en promostickers. Sinds 1993 werkte hij tevens op regelmatige basis voor NRC Handelsblad en vulde hij de rubriek ‘De Luchtgitaar’van Roel Bentz van den Berg, waarin tekstinhoudelijk op popmuziek werd ingegaan, aan met illustraties. Hij ontwierp de weermuizen van het Algemeen Dagblad die de weersvoorspellingen uitbeeldden. In de jaren negentig kwam echter ook het meer pretentieuze werk aan bod. In 1990 bracht Pontiac zijn graphic novel Requiem Fortissimo uit. The Quick Brown Fax, een brievenboek gemaakt met Typex, zag het licht in 1998 en 2000 was het jaar van zijn opus magnum Kraut. Een documentatie over zijn vader die met sympathieën voor het fascisme van 1943 tot 1944 een oorlogsverslaggever was voor de SS in ondermeer Normandië. De striproman heeft de vorm van een brief aan zijn vader, die vermoedelijk in 1978 zelfmoord pleegde op Curaçao, maar ook nog altijd in leven zou kunnen zijn.
Aan zijn vader bewaart Pontiac ook prettige herinneringen. Vanaf eind jaren vijftig schreef deze voor het Philips-periodiek Goede Ontvangst. “Eens in de zoveel tijd kwam er een doosje met Philips-singletjes binnen, of met singles van dochterondernemingen. Daar zaten dingen bij als de Everly Brothers en Roy Orbinson en ik herinner met The Ventures nog. Je had in een snackbar ook iets nieuws uit Amerika. Er stond een jukebox. Daar heb ik een keer Kom van dat dak af gedraaid, tot mijn moeders afgrijzen.”
Het was de tijd van de nozems, de squares en de beatniks. Pontiac zat er midden in. rock-‘n-roll was de toverterm. In de volgende decennia breidde de popmuziek zich uit en werden The Rolling Stones, Bob Dylan en Jimi Hendrix zijn helden. Drugs werden een belangrijk thema en de mystiek van de rockster voer ten top. In Pontiacs vaak overvolle illustraties staat de rocker centraal die aan alle verleidingen van de duivel blootstaat, terwijl een Christusfiguur in de marge van de tekeningen met zijn kruis sjouwt. De zelfkant van de muziekwereld komt als bij geen ander in Pontiacs tekeningen naar voren. “Dat heb je met muziektekeningen natuurlijk al gauw. Bovendien is het ontzettend leuk om duivels te tekenen. Maar ik teken ook graag een engel. Ik ben wel opgegroeid met veel katholiek gedoe om mij heen. De katholieke kerk is er één met veel uiterlijk vertoon. Ik heb wel een klap van de katholieke molen gekregen. Ik heb een voorkeur voor bombast en mijn tekeningen zitten vol symboliek. Ik houd wel van van-dik-hout-zaagt-men-planken. Ik zoek met mijn pen de equivalent van een vette gitaarriff. Met die motivatie heeft het allemaal wel te maken.”
Met de hedendaagse rock-‘n-roll heeft Pontiac dan weer minder op. “The Strokes klinken leuk, maar je hoort al die voorbeelden erin door. Ik zie ook steeds foto’s van die jongens van The Libertines. Daar word ik een beetje moe van. Dat is een stelletje poseurs. Ik ben in de gelukkige positie dat ik van allerlei vrienden bandjes en gebrande cd’s krijg. Ik hoef nooit naar de winkel. Ik word steeds voorzien. Dat kan hiphop zijn of oude soul. Erik Schreurs, van Joop Klepzeiker, stuurt me altijd obscure, smaakvolle, arty muziekjes, zoals Giant Sand, Vincent Gallo en Jellyfish. Prettig om bij te werken. Ik heb een tijd van black metal gehouden. Dat is natuurlijk een muziekstroming met vaak hele foute politieke denkbeelden, maar het is wel erg goed. Ik heb ook een tijd gehad van country en van garagerock. Het gaat alle kanten uit.”
Waarom muziek zo belangrijk is, is een lastigere vraag. “Muziek beroert je. Het geeft je energie. Het kan je filosofisch stemmen, je verzoenen met de wereld of juist kwaad maken op de wereld. Dat is het mooie: het bestrijkt een ongelooflijk breed spectrum, zoals het leven. Maar dat is met alle kunst natuurlijk het geval, dus dat is een enorme open deur. “Zo’n twintig jaar geleden richtten een paar vrienden van mij een The Saints-coverband op. Ze hadden nog een zanger nodig en toen hebben ze mij gevraagd. Dus ik moest Chris Bailey nadoen. We hebben een jaar geoefend. Dat was fantastisch. Eén keer hebben we een opname gemaakt, maar dat bandje is ooit uit mijn tas gevallen. Daar baal ik nog steeds van. Je moet dan op zo’n snotty, zeikerige manier zingen, je moet chagrijnig knauwen. Het is een erg leuke herinnering. We hadden geen zin om het podium op te gaan. Als we serieus door waren gegaan, hadden we misschien de behoefte gehad om het andere mensen te laten horen.”
Heel goed weet Pontiac ook niet meer waarom het ooit afgebroken is. Feit blijft dat hij als tekenaar door het leven gaat en op die manier aan zijn rock-‘n-roll behoeftes tegemoet moet komen. “Ik ging doen wat ik het beste kon, het énige dat ik kon. Ik sta met mijn mond vol tanden als ik de kinderen van mijn vrouw hoor praten over ‘beroepskeuze’.” Maar te veel dramatiek is misplaatst, want: “Tekenen is een aardige tweede”.
http://www.kindamuzik.net/interview/pontiac/pontiac-op-zoek-naar-de-equivalent-van-de-vette-gitaarriff/8017/
Meer Pontiac op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/pontiac
Deel dit artikel: