Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
Dit verhaal heeft geen beginpunt. Elke speler heeft zijn eigen begin en iedereen legt het op zijn of haar manier uit. Een kwestie van invloeden, een kwestie van smaak. Toch is er best sprake van een onderliggende zeitgeistlijn, die we voor het gemak even bij de postpunk laten starten. Simpelweg omdat dat dankzij het doe-het-zelfethos van de punk een vruchtbare tijd voor zelfontplooiing is gebleken waarin Campbell en gelijkgestemden bovendien hun eerste muzikale stappen zetten. De experimenteerdrang van postpunkafgeleiden als Cabaret Voltaire en Throbbing Gristle lijkt daarbij overigens tot inspiratie gediend te hebben. Of toch niet?
“Ik begon te rotzooien met bandrecorders, speelgoedinstrumenten en radio’s toen ik een dertienjarige Sex Pistolsfan was”, vertelt Neil Campbell, “ongeveer een jaar later ontdekte ik Cabaret Voltaire en Throbbing Gristle.” Van een direct verband tussen zijn experiment en dat van voornoemde bands is hij echter niet zo overtuigd: “Ik denk niet dat zoiets bewust gebeurt. Dat is iets dat luisteraars en critici alleen achteraf kunnen vaststellen. Als je bezig bent muziek te maken denk je er niet aan als een volgende stap van wat er al is maar gewoon als iets dat gedaan moet worden.”
Harde kern
De kern van de Britse ondergrondse is simplistisch in de drie-eenheid van Matthew Bower, Richard Youngs en Neil Campbell samen te vatten. Alledrie beginnen ze in de vroege jaren ’80 met het maken van experimentele muziek. Beïnvloed door punk en de power electronics van Whitehouse, maar vooral door een eigen koers te varen komen ze samen in de A-Band. “Gewoon voor de gein, omdat we wilden kijken wat we konden bereiken”, verklaart Campbell. “Al de betrokkenen - en dat waren er een hoop - hadden er natuurlijk hun eigen idee over maar dat is hoe ik het ervaren heb.”
Een hoop is inderdaad een passende omschrijving van de line up van de A-Band. Aantallen schommelen zo rond de twintig leden, al dan niet verdeeld over een handjevol obscure releases. “We waren allemaal platzak, maar omdat we met zoveel man waren realiseerden we ons dat als iedereen wat geld zou lappen, het dan relatief goedkoop was om een 7” te persen. Zonder bandnaam, zonder titel. Het feit dat we de A-Band heetten was vooral omdat we voor album- en songtitels allemaal woorden kozen die met een A begonnen.”
Naamloos en titelloos, een bastaard-7”, precies zoals het hoort in dit wereldje. Het is zelfs de enige release op het Any Old Records label, catalogusnummer AOR1. Underground als een motherfucker dus.
“Ik kan me nog goed herinneren dat een deel van de band gefrusteerd was dat we niet voor iets commerciëlere nummers kozen om op die 7” te zetten. Frappant genoeg waren dat ook degenen die hun smoesjes al klaar hadden om geen geld te hoeven lappen. De progressieve helft wilde het liefst twee acommerciële nummers erop gooien. Puur om het feit dat we iets wilden uitbrengen dat niemand ooit gehoord had.”
Gebruikt condoom
Maak daar maar gehoord óf gezien van. De tweede release van de A-Band, een cassette met de titel Anusol, komt in 1992 uit op Dylan Nyoukis’ label Chocolate Monk, elk exemplaar verpakt in een uniek voorwerp, waaronder één in een gebruikt condoom. Anusol laat de band in jazzmodus horen. Hete lucht stroomt uit aftandse saxofoons, rauwe drones druppelen van tweedehands gitaarsnaren, hypnotiserende structuren stijgen op uit belletjes en schalen. Als je het hebt over een blauwdruk van de hedendaagse Amerikaanse én Britse underground, dan wordt hier een belangrijke stap gezet. Volgens Campbell is het allemaal een vrij logisch gevolg van openheid naar allerlei muziekstijlen.
Zelfbevrediging
De basis die Campbell, Bower en Youngs legden, wordt vandaag de dag almaar uitgebreid. Met interessante gevolgen bovendien: de Britse underground floreert als nooit tevoren.
“We doen gewoon echt ons eigen ding,” verklaart Campbell losjes, zonder enige gewichtigheid, “dat doen de meeste undergroundmuzikanten die ik ken. Matthew Bower, Richard Youngs en ik begonnen alledrie begin jaren ’80 met muziek maken en het viel op dat niemand geïnteresseerd was in wat wij deden, zelfs andere undergroundmuzikanten keken niet naar ons om. Als gevolg daarvan voelden wij ons niet gebonden om ons een bepaalde virtuositeit of standaardaanpak eigen te maken. We hoefden alleen onszelf tevreden te stellen. Dat was en is nog steeds genoeg.”
Nieuwe namen duiken op. Mensen als Ben Reynolds en Alex Neilson maken geregeld indruk. “Alex is fantastisch om mee te spelen, maar hij is ook heel erg een èchte drummer, een speler, meer een soort jazzmuzikant. Misschien een produkt van een andere tijd. Ik bedoel: hij drumt voor Will Oldham for Christ’s sake! Hoe underground is dat?”
Geen grenzen
Territoriale grenzen zijn geen bekommernis voor vrije geesten als Campbell. Met name in de tijd van cybercommunicatie is de lijn naar Amerika veel korter.
“Zelfs vóór die tijd vonden we elkaar redelijk snel. We waren allemaal op zoek naar gelijkgestemden doordat er zo weinig interesse voor ons werk was. Als ik dan toch wat groepen moet noemen die in ‘mijn’ lijn liggen - ik kan niet voor Bower of Youngs spreken - dan ga ik meer voor Amerikaanse groepen zoals Sunburned Hand of the Man, The Skaters, Axolotl of Burning Star Core.”
De status die ze nu genieten is ze niet aan komen vliegen. De beginjaren waren zwaar, maar ironie en zelfspot maakten de desinteresse draaglijk.
“No Fans, zo heet het label van Richard Youngs”, illustreert Campbell hun ironie. “Een grap, maar ook de waarheid toen hij Advent, zijn eerste album, uitbracht.”
Even inhaken: Advent is een van de meest monumentale experimentele albums uit de jaren ’90. Drie hypnotiserende stukken stem-, piano-, hobo- en gitaarimprovisatie die klinken als een doorgedraaide Robert Wyatt in een omhelzing met Steve Reichs minimalisme.
“Ik herinner me dat hij Advent probeerde weg te geven tijdens een A-Band optreden en niemand wilde het hebben. Je kon onze muziek niet eens weggeven! Het was pas toen collega Simon Wickham-Smith wat exemplaren van de eerste No Fansreleases naar het postorderbedrijfje Forced Exposure stuurde dat we ons realiseerden dat er misschien toch een - weliswaar zeer geïsoleerd - publiek voor ons was. Er is sindsdien niet echt veel veranderd. Misschien dat er wat meer mensen geïnteresseerd zijn waardoor er steeds meer bands opduiken en we zelfs in dit land live kunnen spelen zonder dat we gelyncht worden.”
http://www.kindamuzik.net/interview/neil-campbell/neil-campbell-doet-gewoon-cht-zijn-eigen-ding/14297/
Meer Neil Campbell op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/neil-campbell
Deel dit artikel: