Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
In maart wordt de Texaanse hoofdstad Austin, music capital of the world, traditiegetrouw overspoeld door duizenden muzikanten, journalisten, promotors en trendzoekers. South by South West (SXSW) is hét toonaangevende festival in de wereld. En dat hebben we geweten: vijf dagen lang was er geen ontkomen aan muziek en het drukke stadsleven. Alleen de duizenden vleermuizen onder de brug over de Colorado River hielden zich gedeisd. In een kleine week deed KindaMuzik het onmogelijke en bezocht zo’n achttien clubs. We renden over Congress Avenue, Sixth Street en talloze zijstraten in het muziekparadijs dat Austin heet. We dronken Lone Star uit blik, aten Mexicaans en gigantische hamburgers met mosterd en tussendoor zagen we volop bekende en onbekende artiesten.
Austin Convention Center
In het ultramoderne Austin Convention Center, waar het hart van de organisatie van SXSW is gevestigd, brengen we na het afhalen van de perskaarten niet veel tijd door. Het is meer een ontmoetingsplaats voor zakenlui. Even spelen we met de gedachte de persconferentie van Robert Plant met stompzinnige vragen op te luisteren, maar wat zouden we ook als de echte Robert in town is (zie verslag Emo’s). Bij de zogenaamde panels met Mavis Staples en Brian Wilson gedragen we ons netjes. Ademloos luisteren we naar de opgewekt kletsende soullegende Staples. Interviewer Rita Houston hoeft maar een jaartal of naam te roepen of Mavis barst los in vermakelijke anekdotes. Zo verklapt ze dat de Staple Singers niet werkelijk aanwezig waren bij de opvoering van The Last Waltz maar er later in de film getruct zijn door Martin Scorcese. Ook benadrukt de diva, die geen diva genoemd wil worden, dat ze het leven leidt van een doodnormaal mens. Boodschappen doen, schoenen kopen; ze doet het allemaal zelf. Want ze wil tussen de mensen blijven staan. Dat moet ook, wil ze haar zogenaamde message songs authentiek en begrijpelijk houden. Watertandend hoort de halfvolle zaal aan hoe Staples vertelt over het archief van de Staple Singers, dat enorm veel filmmateriaal bevat, en over een nieuwe plaat met restmateriaal van Pops Staples waaraan zij momenteel werkt.
Anderhalf uur later praat een panel in dezelfde, intussen volgelopen zaal over het ontstaan van Smile, de heilige graal van de popmuziek. Brian Wilson, Van Dyke Parks en Beach Boys-kenner David Leaf schuiven aan. De kaarsrecht zittende Brian kijkt met een strak gezicht voor zich uit. Van Dyke zit zo onderuitgezakt mogelijk en verstopt zich achter een rond zonnebrilletje. De laatste geeft toe dat het buitengewoon pijnlijk is om 28 jaar geleden weg te zijn gelopen bij het opnameproces. En toen kwam het telefoontje van Wilson. “Het enige dat mij dreef om opnieuw te beginnen was mijn vertrouwen in Brian en de moed die hij had om Smile weer op te pakken,” zegt Van Dyke. Brian blinkt uit in Doctor Clavan-antwoorden en herhaalt tot hilariteit van de zaal de vragen van de interviewer. Wel gaat hij nader in op de competitie met de Beatles (“met Paul”, zegt Brian) en de stress die hij voelde toen het moment aanbrak om Smile op het toneel te brengen. Van Dyke doet de mooiste uitspraak over het oorspronkelijke Smile: ”I was 22, he was 23. We did a good job.”
Austin Music Hall
“Everything is big in Texas”, roepen de Amerikanen. En dat geldt zeker voor de Austin Music Hall. Beeltenissen van dode rocksterren staren ons aan. Terwijl een goedlachse blondine de lijst met sponsors opdreunt, staan veelal dikke Amerikanen netjes in de rij voor het toilet te wachten op hun beurt. Gelukkig kent de presentatrice iemand die klok kan kijken, zodat het avondvullende programma niet te veel uitloopt en de 91-jarige blueslegende Pinetop Perkins niet bezwijkt voordat hij ook maar één toets heeft aangeslagen. Wonderwel blijken zijn stramme vingers in staat om een paar nummertjes op de piano te spelen. We voelen ons niet helemaal thuis bij de uitreiking van de Austin Music Awards. Het gaat er nogal Amerikaans aan toe. Het wachten op de muzikale tussendoortjes duurt vreselijk lang. Zowat iedereen krijgt een felbegeerde Award mee naar huis; alleen wij blijven zonder zitten. Wel pikken we nog een héél kort optreden mee van een bloednerveuze Daniel Johnston. Na drie songs op de gitaar en eentje vanachter de piano houdt hij het alweer voor gezien. Van een masseur in de persruimte (!) horen we later dat de muzikant wel aanwezig was bij de première van de film The Devil and Daniel Johnston, maar dat hij per sé niet wilde optreden.
We hadden dus geluk. Daarna wordt een nieuwe voorraad Awards aangebroken, verschijnt Patti Griffin even op het podium om te zwaaien naar haar familie en geven John Cale en Alejandro Escovedo samen een behoorlijk gedreven maar uiteraard veel te kort optreden. Escovedo, die lange tijd ernstig ziek was, hoest nog wel eens tussendoor en drinkt veel water, maar als de twee Leonard Cohens 'Hallelujah' zingen, pakken we onze zakdoeken en lijkt de tijd even stil te staan. Als de lichten weer aangaan in het immense complex en het programmaboekje The Crickets en de Hardcore Country All-Stars aankondigt, besluiten we de Austin Music Hall te verlaten. Tijdens de lange wandeling van Nueces Street naar de drukke 6th Street zien we nog even Tim Easton spelen in de Cedar Street Courtyard. De glimlach van de kleine man zegt genoeg, maar we moeten snel verder.
Cactus Cafe
Het is een fikse wandeling naar het Cactus Café. Bovendien is de gelegenheid gevestigd in een soort winkelcentrum dat zich weer in buurt van het universiteitsgebied bevindt. Behoorlijk ingewikkeld voor lopende Europeanen. Twee vriendelijke dames wijzen ons de weg en kijken ons vreemd aan als we vertellen dat we te voet zijn. De wandeling over Congress Avenue blijkt de moeite waard. Er zijn genoeg stoeltjes en er wordt bier in grote glazen geschonken. For what it’s worth: Cactus Café is verkozen tot de Beste Akoestische Club van Austin. Het programma voorziet voornamelijk in rustige luistermuziek. Of toch niet? Kathy McCarthy heeft een fantastische rockband meegenomen. Stevige rocksongs is het laatste wat je verwacht van een dame die in een soepjurk voor je staat te zingen. Ze blijkt zowaar een cd met Daniel Johnston-covers in de verkoop te hebben, daarvan speelt ze 'Walking the Cow', 'Living the Life' en 'Like a Monkey in a Zoo'. Pure klasse! De souplesse in de snikkende stem van McCarthy laat duidelijk horen dat de merkwaardige dame niet aan een bepaald genre gebonden is. De grote man zelf is echter in nog geen Texaanse prairievelden of interstates te bekennen. Een paar minuten voor aanvangstijd arriveert hij, The Late Great Daniel Johnston, in z'n bekende joggingbroek en witte sportschoenen. Hij oogt heel relaxt. Hij is tenslotte in Austin, de stad waar hij zijn behoorlijk bizarre carrière begon met het uitdelen van cassettebandjes op straat. Het optreden is onbeschrijfelijk simpel en emotioneel. Het is een warme avond in Austin en Daniel Johnston wenst ons nog een vrolijk kerstfeest voordat hij begint aan zijn laatste song, 'True Love'. Een staande ovatie, eindeloos durend applaus en een run op cd’s en T-shirts aan het einde vormen zijn beloning.
Mark Eitzel spreekt zijn bewondering uit over het indrukwekkende optreden van Daniel Johnston. Meestal is Eitzel niet zo'n prater, maar vanavond vertelt hij openlijk over zijn liefde voor mannen, maakt hij grapjes en schiet hij regelmatig in de lach om niets. De vorige avond speelde hij nog met zijn American Music Club in The Vibe. In het Cactus Café geeft hij een sobere soloshow, maar deze is beslist niet minder mooi om naar te luisteren. De lesbische folkzangeres Michelle Shocked is voor ons het signaal om op te stappen, zodat we de magie van de vorige optredens meenemen en op tijd in 6th Street arriveren voor Kathleen Edwards. Shocked speelt met een gelikte band en kan niet opboksen tegen het stille geweld van Daniel Johnston en Mark Eitzel. Onderweg worden we vriendelijk gegroet door de muurtekening van Daniel Johnston: "Hi, How Are You".
Caribbean Lights
Vanuit het Cactus Café zetten we het op een lopen om nog even iets mee te pikken van een drukbezocht optreden van de populaire zangeres Katheen Edwards. In een club met een naam die klinkt als een ranzige discotheek, het uit twee ruime verdiepingen bestaande Caribbean Lights, doet de sympathieke dame haar werk boven verwachting. Het is onvervalste en soms behoorlijk bezwete countryrock, waarmee we met, samen met een Edwards, de nacht ingaan. Terwijl onze zakken uitpuilen van de cd's die van alle kanten worden aangereikt, proberen we ons staande te houden. Het valt niet als mee als je al vanaf 12 uur 's middags op je benen staat. Door de drukte kost het wat moeite om de laatste Lone Star aan de bar te bestellen. Tja, het festival is nu echt in volle gang.
Club de Ville
Wat nu?
Het is dondermiddag 10 maart en serieus zomer in Austin. Het label New West houdt een party met gratis bier en eten, waarvoor we aparte pasjes hebben gekregen. Sodeju, wat is de sfeer hier goed! Platenbonzen, artiesten en bezoekers uit alle hoeken van de wereld praten amicaal met elkaar. We geven e-mail adressen aan onbekende vrienden voor het leven.
Weer een beetje bij leven na zijn twee slopende optredens in Denton, Texas, waar hij zich met zijn band Slobberbone helemaal kapot speelde, geeft Brent Best een eerste indruk van zijn binnenkort aan te vangen solocarrière. Meer nog dan tevoren ontpopt hij zich als een storyteller wanneer hij, gewapend met slechts een akoestische gitaar en mondharmonica, een paar prachtige nieuwe nummers voor ons zingt. Nog steeds is Best niet helemaal bij stem. Hij verontschuldigt zich voor zijn ‘knorrige’ songs in een situatie die er meer om vraagt om te rocken. Na afloop neemt hij rustig de tijd om een vriendelijk praatje met ons te maken. Zo’n middag is het dus.
De avond na zijn indrukwekkende optreden in de Pecan St. Ale House staat hij weer voor onze neus: Vic Chesnutt, het raspaardje uit de stal van New West. De microfoon soundcheckt hij met de woorden MOTHER en FUCK. Direct zijn de omstanders bij de les. Zonder Van Dyke Parks ditmaal, maar met vrouw Tina op drums en nichtje Liz Durrett op bas speelt Chesnutt nogmaals enkele nummers van Ghetto Bells. Een grote Gibson op zijn schoot schreeuwt het uit. Halverwege een nummer kan hij zomaar stoppen, tot verbazing van Tina en Liz, om even te informeren “wat nu?”en vervolgens opnieuw in te zetten. De song ‘Virginia’ rekenen we ondertussen tot één van onze favoriete tracks van de nieuwe plaat.
’s Nachts om één uur in het reguliere programma van Club de Ville treedt Lucero uit Memphis op. Als Brent Best niet zelf de fakkel van Slobberbone brandend houdt, dan moet Lucero het maar doen. Godskolere, wat rocken deze white trash knapen hard. Zeker weten dat de Red River Street tot in de verte kan meegenieten. Slechts af en toe wordt er effectief gas teruggenomen. Grof in de bek zijn ze ook, dit gezelschap rond zanger/gitarist Ben Nichols. Achterin vallen de eerste mensen om van vermoeidheid, maar wij hangen in de waanzinnig enthousiaste meute. Lucero is een grote band in het zuiden van de VS. Hun plaat That Much Further West was al niet misselijk, maar nu wordt het echt tijd om deze groep naar Nederland te halen.
Vrijdag de 11e krijgen we nog meer rock 'n-roll voor onze kiezen onder de gaslantaarns en partytent van Club De Ville. De Immortal Lee County Killers zijn gearriveerd. De smerigste blues die je je maar kunt voorstellen krijgen we zomaar cadeau. De geblinddoekte drummer staat op zijn drumstel, maar het is toch vooral de voorman van het stelletje ongeregeld die een opmerkelijk goede zanger blijkt te zijn. We kunnen natuurlijk opblijven voor The Woggles en The Forty Fives, maar er staat ons nog zo vreselijk veel te wachten. De weg naar het motel lijkt langer dan ooit tevoren.
Co-Op Bar
De Co-Op Bar is een grote en gezellige club, maar als we het pad naar het podium volgen, staan we uiteindelijk via een zij-ingang gewoon weer buiten op de stoep onder een tentzeiltje. Er is plaats voor ongeveer dertig mensen en die zijn er ook allemaal. Enkele Texanen met een fascinatie voor Europa komen kijken naar de twee Belgische bands die hier op zaterdagavond hun kunsten komen vertonen. De zelfverklaarde emo-rock groep Hitch uit Kortrijk toert al twee weken door de VS en is er dus helemaal klaar voor. Het Belgische antwoord op Voicst? Misschien niet, maar het drietal heeft voldoende eigen kwaliteiten om 45 minuten lang te boeien. Hun rocksongs kennen goeie hooks en knappe spanningsbogen. Ook de show zelf steekt slim in elkaar en eindigt mooi dromerig.
Dr. Pepper Family wint de prijs van de idiootste bandnaam op SXSW. Rocken kan deze Vlaamse driemansformatie zeker. In vergelijking met Hitch gaat het er wat luchtiger aan toe. De liedjes zijn puntig en poppy. Het funky ‘Heaven’s Got a Clue’ is hun beste nummer, want ‘Sgt. Peppers Lonely Heart’s Club Band’ is natuurlijk door iemand anders geschreven. Dr. Pepper is een feel good festivalact, minder boeiend dan Hitch maar wel amusant.
Emo’s
Emo's ís rock-'n-roll! De plees zijn hier weliswaar niet van plastic, maar de urinegeur die je buiten de deur al kunt ruiken is zo ongelooflijk smerig dat je het lauwe Lone Star-bier amper door je keel krijgt.
The Lashes, een punkrock band uit Seattle, luisteren donderdagavond de zevende jaarlijks gehouden Guided By Voices Hoot (verschillende bands die songs van GBV coveren) op. De zes Ramones lookalikes spelen een prima versie van ‘Glad Girls’, die poppier klinkt dan je van deze leren jekkies zou verwachten. Ze doen hun stinkende best in dat ene nummer en brengen eindelijk wat vuur in de tot dan toe vrij tamme zaal. GBV! GBV! is het enige wat de meute roept. Magnapop is weer eens van de partij. De stevige Linda Hopper geniet van haar korte optreden en zingt opgewekt ‘Game of Pricks’. Na nog een nummer verdwijnen ze weer. En zo is het een komen en gaan van acts en zien we vooral veel zwoegende roadies. The Silos spelen een lange, bezwerende versie van ‘As We Go Up We Go Down’. Will Johnson doet met behulp van een spiekbriefje twee nummers die hij nog maar net heeft ingestudeerd. Prachtig is zijn statement: Robert Plant is in Austin [de hoofdgast van SXSW – KM] but we are here for the real Robert. En dan gebeurt het. Als de leden van een ons onbekend bandje, dat wij in de chaos vermoedelijk identificeren als de Robbers On High Street, na opkomst zeggen dat hun zanger ziek is en dat ze een vervanger hebben gevonden, stapt Rob Pollard uit de coulissen. Biertje in de linkerhand, rechterhand in karakteristieke pose omhoog gestoken en de glimmende badge van SXSW om zijn nek met daarop in koeienletters de naam Rob Pollard gespeld. Emo’s staat meteen in lichterlaaie en de massa dromt naar voren. Pollard en de Robbers spelen onder meer ‘I am a Scientist’. Hiervoor zijn wij natuurlijk gekomen. De grijsgeworden meester still rules.
Vrijdagavond laat hangt een groupie van The Lashes kotsend met haar hoofd in een vuilnisemmer. Emo’s is dus heel erg rock-'n-roll, net als de grauwheid van gitaarband The Kills dat is. Het geluid is behoorlijk crappy en wordt voor de helft overgegoten met de herrie van een bandje dat verderop staat te jammen. The Kills blijven er desalniettemin heerlijk cool onder. We zagen ze wel eens beter, op Lowlands of Roskilde bijvoorbeeld, maar wie daar niet bij was, heeft in de ranzige rock-'n-roll tent de tijd van zijn leven. Behalve een enkele stomdronken groupie uiteraard. Voor The Kills speelt Blanche haar theatrale countrypop. De groep moet het vooral hebben van haar bizarre uitstraling: mannen in pakken en de Loretta Lynn-achtige verschijning van vamp Tracee Mae Miller. Muzikaal rammelt het als de pest, wat eigenlijk best charmant overkomt. Een wisseling van instrumenten maakt het er niet beter op. Een vreemd theaterstukje in een groot en smoezelig punkhol.
Flamingo Cantina
In de zesde straat van Austin ontdekken we het zaaltje Flamingo Cantina. Een prettige tribune aan de zijkant van het podium biedt zitplaatsen en even rust op de drukke donderdagvond. Met spanning kijken we uit naar ons eigen zZz, uit Amsterdam. De Flamingo is volgepakt, maar moet helaas geruime tijd wachten totdat de monitoren op het podium in orde zijn. Daardoor wordt de speeltijd van zZz bekort en speelt het duo slechts drie nummers. Dat kan de pret niet drukken, want de kick-ass perfomance van zanger/drummer Björn Ottenheim en orgelman Daan Schinkel slaat in als een bom. zZz op plaat, dat weten we nog niet zo, maar optreden kunnen die gasten. Texaanse punks brullen het uit van de pret. Totdat Schinkel in het laatste nummer een destructieve act inzet die de zaal perplex achterlaat. Meest indrukwekkende show van een Nederlandse of Belgische act op SXSW.
Na zZz mag The Witnesses uit New York het podium betreden. Hopelijk hebben we goed geteld en hebben we vijf rennende en springende muzikanten gezien. Alleen de drummer zit stil, maar die zingt er dan ook nog bij. De New Yorkers spelen een fantastische set waarin zowel in muzikaal als in uiterlijk vertoon van alles samenkomt: funk, foute country, hardrock, glamrock en zelfs de hoekige nu-wave vindt hier en daar een gaatje in het propvolle maar toch swingende groepsgeluid. Het kan niet anders of deze gasten gaan het maken. Niet ieder bandlid dat naar de microfoon grijpt om te zingen brengt het er even goed af, maar de show van The Witnesses is werkelijk verpletterend.
Güero's
David Olney en Ponty Bone spelen respectievelijk countrymuziek en blanke blues van een hoog niveau in een soort van picknickpark. Er zijn maar weinig mensen op de showcase van Loudhouse afgekomen. De sfeer is heel rustig en ontspannen, net als de muziek. De zon schijnt en everything is fine. Een dame haalt dollarbiljetten op voor de muzikanten. We schudden ondertussen handen met een merkwaardige singer/songwriter, Harvey Sid Fisher genaamd, die vertelt dat hij een song voor ieder sterrenbeeld heeft geschreven. Fantastisch, roepen we en beloven vanavond naar de Chuggin' Monkey te komen. Hij treedt daar op. Helaas zou het er niet van komen. We geven onze visitekaartjes af en lopen snel door, want een paar meter verderop is er een showcase van een ander label, Bloodshot. Het bier is verkrijgbaar in verschillende soorten en bovendien gratis! We zijn te laat voor het gezamenlijke optreden van Sally Timms en Johnny Dowd. De rammelende straatblues van Devil in a Woodpile is aan de gang. De gruizige countryrock van Jon Langford doet het goed in de smalle steeg die achter een atelier ligt. The Waco Brothers en nog een zooitje bands missen we, omdat we zo nodig een Amerikaanse moeten uitleggen wie Johnny Cash is. Ze woont een paar straten verderop en hoorde van de buurman dat er gratis bier en muziek is. "Johnny Cash, is dat niet historisch?" We zijn in het muzikale hart van de Verenigde Staten en ontmoeten iemand die amper weet wie Johnny Cash was…
Hole in the Wall
Op zondag, de laatste dag van het festival, is er weinig te beleven. We besluiten na alweer een lange wandeling op zoek te gaan naar de Hole in the Wall, een club die zich in de buurt van het Cactus Café heeft verstopt. Het is een kleine kroeg waar mensen komen om te poolen. Je moet je ongeregistreerde wapens wel thuislaten. Het toeval wil dat er een Bob Dylan Hoot Night gaande is. Dylan zou zelf ook nog even komen, maar wij hebben de meester niet gesignaleerd. Hoewel de meningen over sommige vertolkers van het Dylan-lied verschillen, wordt snel duidelijk dat een potje jammen na afloop geen plan is. Maar laten we bij het begin beginnen. Zeven muzikanten, onder wie Elizabeth McQueen, op een veel te klein podium spelen o.a. een volle versie van 'You Gotta Serve Somebody'. Onder toeziend oog van de kitscherig geschilderde Johnny Cash en Townes Van Zandt, splitst de band zich en lijkt het steeds meer een vriendschappelijke jamsessie te worden. Zanger Kevin Brown laat zich daarna begeleiden door twee kale nichten met een Duitse look en vreselijke zonnebrillen. Ze doen onder meer 'Desolation Row', maar de twee biljartballen gaan ieder hun eigen weg. Michael Fracasso wordt ook door zijn eigen band tegengewerkt, maar krijgt toch met moeite een enerverende versie van 'Tangled Up in Blue' eruit. Nee, dan liever Scott Biram die het alleen doet en kiest voor de folky Dylan, die van 'Oxford Town', 'Ballad of Hollis Brown en 'Don't Think Twice, It's Alright', zoals eigenlijk alleen een getatoeëerde houthakker als Björn Berge zou durven doen. En ook Weary Mario van The Weary Boys doet het goed met vroege Dylan-songs als 'Song to Woody' en 'Boots of Spanish Leather'. Vervolgens komen de belachelijkste bassisten in Hawaï-shirts en dubieuze André Hazes lookalikes op om fantastische artiesten als Carolyn Wonderland en Beaver Nelson eens flink tegen te werken. Maar juist de ongedwongen sfeer en Texaanse gezelligheid geven de laatste avond van SXSW toch een bijzondere invulling.
Jackalope
Na het spetterende optreden van zZz zijn we benieuwd hoe de andere Nederlandse en Belgische bands het eraf zullen brengen. Onze hoop is gevestigd op Voicst, de ADHD-rockers uit Amsterdam. In The Jackalope aan de zesde straat is het drietal helemaal weggedrukt in een hoekje op een podium van een paar vierkante meter. Rond de bar staan hooguit een veertigtal geïnteresseerde mensen, voornamelijk Nederlanders. Onder moeilijke omstandigheden raffelt Voicst een energieke en spijkerharde set af waarin de beste nummers van hun cd 11-11 langskomen. Voicst is niet hip in Texas, maar schijnt wel, horen we later, goede zaken gedaan te hebben tijdens het festival. Gelukkig maar, want dit optreden alléén is een curieuze bedoening.
We pikken nog enkele minuten mee van het vijfkoppige A Brand uit België, dat helemaal op elkaar gepropt staat op het podiumpje. “Het best bewaarde geheim van België,” aldus KindaMuzik eerder, zal dat nog wel even blijven. De belangstelling is zo mogelijk nog droeviger dan bij Voicst. Het getreuzel van de muzikanten helpt daarbij ook niet echt. Eenmaal aan het spelen blijkt A Brand een gestroomlijnde en hecht samenspelende groep die vierstemmige vocalen in petto heeft. Het lijkt ons verstandiger deze formatie in onze thuisland(en) nog eens op te zoeken. Dat is lastiger met de New York Dolls die tegenover A Brand geprogrammeerd staan.
Latitude 30
Op aanraden van de vriendelijke mensen uit Denton staan we zaterdagavond om acht uur in Latitude 30, een chique lounche met lederen zitjes, waar de Lone Star belachelijk duur is. Een beetje in tegenspraak met deze atmosfeer is het gebodene op het podium. De Faceless Werewolves verwacht je eerder in het Groningse Vera , dB’s Utrecht of een ander garagehol. Het punky drietal krast, scheurt en krijst dat het een aard heeft. Blikvanger is de zingende drumster, wier schelle stem contrasteert met de wat warmere strot van de jongeman die gitaar speelt. Een tweede dame speelt ritmegitaar alsof de snaren er zo snel mogelijk af moeten worden geragd. Leuk punkbandje, geen wereldtop. De circa honderd bezoekers vermaken zich echter prima.
Maggie Mae’s
Hartje downtown bevindt zich Maggie Mae’s, dat van binnen een beetje een vreemde opstelling kent: de helft van de zaal staat een flink eind links van het podium. Toch een prettige plek, die precies de goede atmosfeer creeërt voor een optreden van Dolorean, het folky poptrio uit Portland, Oregon. Onder toeziend oog van rijen honkbalidolen aan de muur, speelt Al James zijn ontspannen deuntjes waarbij zijn band niet meer lijkt dan een begeleidingsgroepje. Het geluid is aanvankelijk rottig, met een te harde bas, vlakke drums en een schraperig gitaargeluid. Toch is James beslist één van de beste zangers van het festival. Zo natuurlijk als hij zingt: dat lijkt wel ademen. Het vreemde is dat je een optreden van Dolorean tamelijk onbewogen aan je voorbij laat trekken, maar dat je eenmaal terug op straat nog steeds met die stem in je hoofd zit. Alsof het optreden nog urenlang in je hoofd verder gaat.
Op het dak van Maggie Mae's kijk je uit over de commerciële 6th Street dat 's avonds tot leven komt als een woestijn in regentijd. Maar voor de muziek moet je toch echt beneden zijn. Maggie Mae's is zaterdagvond de 11e lekker rustig, de barkrukken voor het podium zijn op de één na laatste festivaldag niet overbodig. Gelukkig wordt er bij de ingang druk geteld, zodat het niet voller wordt. Tijdens de eerste band die we zien, Half-handed Cloud uit Berkeley, Californië, is het zelfs opmerkelijk rustig. De zittende zanger ziet er met z'n honkbalpet uit als Kurt Wagner van Lambchop. De rustige, soms wat bevreemdende, muziek lijkt de grens van het pathische te willen verkennen. Hoewel het aan Belle & Sebastian doet denken, zijn we niet echt ondersteboven van Half-handed Cloud. We zijn dan ook gekomen voor de Castanets, die met het verstilde Cathedral één van de beste luisterplaten van het afgelopen jaar maakte. Het optreden stelt zwaar teleur. De introverte baardman en zijn verveelde, tamboerijn spelende zangeres weten nauwelijks de aandacht op zich te vestigen. Voor een groot deel is dat te wijten aan de afwezige blik in de ogen van de band en de voortkabbelende tragiek in hun sombere muziek. Eerder dan gepland houden ze het voor gezien. Gelukkig maakt Ariel Pink (ook uit Californië) veel goed. Het geroezemoes in de zaal doet vermoeden dat niet iedereen even positief is, maar toch weet het kleine ons te overtuigen. Sommige nummers passeren de 10 minuten-grens. Bovendien is het flink zoeken naar afwisseling in de monotone geluidscapriolen op de keyboard, maar hij fascineert en brengt ons zowaar in hogere sferen. We staan weer met beide benen op de grond als het Engelse Nightingales van zich laten horen. Veel uitstraling hebben de bewegingsloze Britten niet, maar hun loeiharde punk zorgt voor een aangename en onverwachte break in een avond die vooralsnog gedomineerd lijkt te worden door stille liedjes. Als we voor de derde keer Daniel Johnston voor de kiezen krijgen, wordt pas duidelijk hoe populair en tegelijkertijd kierewiet die gast uit Texas is. Hij dolt met de meisjes die met hem op de foto willen. Achter het podium ijsbeert hij continue en drukt op alle knopjes die hij maar kan vinden, zodat we op een gegeven moment in het donker staan. Daniel Johnston geeft het laatste concert van vanavond in Maggie Mae's. Het is wederom prachtig en ontroerend, maar zo eenzaam als in de Cactus Cafe wordt het niet. Hij staat wel voor een volle zaal en iedereen is dolenthousiast, totdat 40 minuten later de zaal wordt schoongeveegd.
The Nest @ Big Red Sun
Het is even zoeken naar deze prachtige locatie ten zuidoosten van downtown Austin. In de steeg achter Big Red Sun, een tuincentrum met arty objecten, lopen we op een zandpad een zwaar bebaarde cowboy tegen het ruige lijf. De zanger van The Angelus zo blijkt later, de eerste in de rij van Denton bands die woensdagmiddag 16 maart in The Nest @ Big Red Sun zullen optreden.
The Angelus maakt op het vroege tijdstip indruk met een act waarin koebellen een grote rol spelen. Tijdens het eerste nummer zwaaien alle bandleden er lustig op los met die bellen, terwijl Emil Rapstine, de bebaarde cowboy, op gedragen wijze zijn stem verheft. Zware kost, spooky stuff. De drie nummers die The Angelus speelt zijn niet erg ritmisch, maar wel aangrijpend. Denk Nick Cave, denk Munly. De rest van de middag is Rapstine een vriendelijke gesprekspartner die toelichting geeft op de andere bands uit Denton. Hoe uiteenlopend de Denton’ bands ook zijn, men volgt elkaar met oprechte interesse.
Terwijl de tap van Dan’s Sliverleaf, de meegereisde bar uit Denton, erin slaagt de eerste bekers Stella Artois te produceren, springen de leden van Mandarin op het podium. Een act waarover de meningen in het KM-team verschillen. Mandarin klinkt als The Sound, Europees dus. We merken wel vaker dat Europa en vooral Engeland lekker liggen bij jonge Texanen. Over de kwaliteiten van zanger Jason Wortham lopen onze meningen uiteen: aangrijpend en inspirerend of overdreven hijgerig articulerend zoals vriend Bono dat ook zo goed kan.
Mission Giant biedt een leuk schouwspel. Deze, als padvinders verklede, Dentonians hebben twee tenten voor het podium geplaatst waarop beelden worden geprojecteerd. Door de eerste zonnestralen van de dag is daar helaas maar weinig van te zien. Geeft niet, want deze boyscout versie van Kraftwerk brengt de toegestroomde bezoekers voorzichtig aan het swingen met hun gierende synthesizers en eigenzinnige beats.
Terwijl ons het bericht bereikt dat Brent Best vanmiddag niet zal optreden (hij is nog niet bij stem en te kapot van de laatste Slobberbone show in Denton), trapt Jet Screamer af. Dit is garage van de bovenste plank. Gemodelleerd naar Sonic Youth, van een energieke lange slungel op zang en slidegitaar en een koele, blonde dame, eveneens op slidegitaar. Achter hen een furieuze collegekid die lekker simpel drumt.
Om indruk te maken op zijn klasgenootjes haalde Eric Michener ooit een vis uit een aquarium en slikte het glibberige ding in één keer door. Sindsdien heet hij Fishboy en zo noemt hij zijn band ook. Dat kinderlijke is er nooit meer afgegaan, een reden waarom namen als Daniel Johnston en Weezer ons te binnen schieten als we de springerige, nerdy popsongs horen van deze, met capes getooide, jongensgroep. Groots is Fishboy niet, wel vrolijk en vermakelijk bij een glas Stella.
Will Johnson is wel heelhuids bij het laatste Slobberbone optreden in Denton vandaan gekomen, waar hij met zijn band Centro-Matic een tot tranen toe ontroerend voorprogramma verzorgde. Vanmiddag speelt hij solo, zoals hij onlangs ook in Nederland te zien was. De man is eigenlijk altijd goed, zo ook nu weer. Voornamelijk nummers van zijn recente soloplaat Vultures Await passeren de revue, onder andere de titelsong en het prachtige ‘Catharine Dupree’.
De grootste verrassing van de middag is Hogpig, een band die volgens hun bio southern stoner rock for liberal arts majors speelt. En daar is verdorie geen woord van gelogen. Hoe keurig en vriendelijk de vier jongens ook ogen, hun keiharde Danzig-achtige rock doet Dan’s bar achterop het terrein flink schudden. Hogpig is een geweldige festival-act. Alles wat deze kerels opgekropt hebben, komt eruit in de snijdende haatrocker ‘Fuck You Mike Love’, een instant klassieker. Onmiddellijk naar Nederland halen deze band!
De hele middag al loopt Chris Flemmons met een grote grijns op zijn gezicht rond. De zanger van de Baptist Generals is de organisator van deze Denton party en ziet met groot genoegen hoe succesvol die verloopt. Voor een praatje met de gasten uit Holland neemt hij alle tijd. Zo leren we dat de nieuwe cd vermoedelijk in september uitkomt, een plaat die zowaar in de studio wordt opgenomen. “Maar we brengen alles terug tot een beperkt aantal sporen. And we mess the place up.” Geen zorgen dus. Het optreden van de Generals in The Nest is niets anders dan een overwinning. Het lijkt erop dat de ruwe diamant Flemmons zijn zaakjes beter op orde heeft. Nog steeds speelt hij befaamde nummers als ‘Alcohol’ en zingt hij met ziel en zaligheid, maar de nieuwe nummers klinken beter uitgewerkt en gaan een beetje in de richting van My Morning Jacket.
Omdat onze plannen voor de rest van de dag ons daartoe nopen en omdat we met de Baptist Generals een fantastisch hoogtepunt hebben beleefd, zo vroeg al in het festival, verlaten we het terrein. Een paar dagen later schieten mensen uit Denton ons aan, ze herkennen onze koppen van die middag in The Nest. Ethan Hahn geeft ons een cd van zijn band Tank Tank die het einde van de middag zou spelen maar die wij dus hebben gemist. Complexe, instrumentale gitaarrock met vreemde akkoorden- en tempowisselingen, die beslist het aanhoren waard is. Muziekstad Denton is een toverbal en haar inwoners spelen rock ‘n’ roll van alle mogelijke kleuren.
Pecan St. Ale House
Zeker niet alles blijkt big in het duivelse Texas. Pecan St. Ale House aan 6th Street is maar een piepkleine club. Het lage podium staat ergens in een hoek verscholen. Wie slim is, klimt via een houten trapje omhoog om vanaf de bovenverdieping alles goed te kunnen bekijken. Eventueel kun je daar gebruikmaken van de ingezakte sofa's vol chipsresten en kippenbotjes.
Zodra Jennifer O'Connor uit Brooklyn het podiumpje op stapt, pakken twee singer/songwriters alweer hun gitaarkoffers, Gary Graves uit Austin en Erin Roberts uit Denver. En terwijl het zaaltje langzaam voller loopt voor Vic Chesnutt en – naar later blijkt – een bijzondere gast, probeert O'Connor met haar lieflijke slaapkamerliedjes het geluid van rinkelende bierflessen te overstemmen. Het lukt haar maar gedeeltelijk. Aan de ene kant heeft zij de juiste stem, maar daartegenover staat de mierzoete nasmaak die haar composities er soms op nahouden. De band die O'Connor heeft meegenomen wiegt desondanks lustig mee op de dromerige ritmes.
Platenbazen, hippe vogels uit LA, dames met weinig verhullende jurkjes en twangfreaks verdringen zich voor de grote kleine man uit Athens, Georgia. Vic Chesnutt is hot. Om onduidelijke redenen overtreedt hij het strakke tijdschema door te laat te beginnen en te lang te spelen, maar Chesnutt komt overal mee weg. Of, zoals iemand in de zaal antwoordt op Chesnutt’s vraag hoelang die eigenlijk heeft: you got all night! Chesnutt speelt louter nieuwe nummers van zijn dan nog niet verschenen cd Ghetto Bells, begeleid door lief Tina op drums, nichtje Liz Durrett op bas en Van Dyke Parks op accordeon. Yoohoo, gonna play with Van Dyke, blèrt Chesnutt. Dat moment en die ene song, over een zeurende fan die de rockster bijna letterlijk het hemd van het lijf vraagt, zijn de vrolijke momenten in een verder bloedserieuze set waarin Chesnutt definitief naar voren treedt als dé belangrijkste (zuidelijke) songschrijver van dit moment.
De hippe vogels zijn na Chesnutt’s optreden snel gevlogen, wat lucht geeft in het zaaltje. Tina en Vic zijn gelukkig gebleven om hun nichtje Liz Durrett te begeleiden bij haar optreden. Verlegen en loepzuiver zingt zij haar fraaie liedjes die sprankelen door haar meisjesachtige persoonlijkheid. Eigenlijk songs die je liever op een frontporch hoort, hoewel de verschijning van Chesnutt als drummer veel goedmaakt. Met een joekel van een Russische ijsmuts op zijn hoofd, slaat de excentrieke Chesnutt met zijn linkerhand op de basdrum en met zijn rechter op de snare en een bekken. Het intieme en improviserende karakter van dit optreden roept de eerste drie platen van Chesnutt zelf in herinnering. En wat zijn oom en tante trots op hun nichtje.
Red Eyed Fly
Hij kwam met één van de beste bluesplaten van 2004 op de proppen: Jawbone uit Detroit. En die plaat, Dang Blues, speelde hij helemaal alleen vol. Alle aanleiding om woensdagavond 16 maart een kijkje te nemen in de prachtige, halfoverdekte plaats achter de Red Eyed Fly, de club die onze favoriete hangplek zou worden. Nergens smaken de Lone Stars zo goed als aan de ietwat ranzige Red River Street. Een kleine delegatie van het Utrechtse Ekko groet ons hartelijk bij binnenkomst. Samen zien we een prima optreden van Bob Zabor, alias Jawbone. Zo krakkemikkig als het op plaat klinkt, ziet het er ook uit. Maar hé, wie zit er nog te wachten op de zoveelste vette bluesnaspeelband? Nee, dan Jawbone met zijn zelf in elkaar geknutselde drumkit waarin hij een basdrum en hi-hat intrapt terwijl hij tegelijkertijd gitaar speelt en zingt of de harmonica blaast. Gemeen spuugt het bleke baasje zijn opzwepende rock ‘n’ blues in onze gezichten. Noodgedwongen zit hij muurvast aan zijn instrumenten, wat een beetje een statische indruk maakt. Dat weet hij zelf ook wel en daarom begint en eindigt hij zijn optreden staande, met een kloppende basdrum en een gekrijs van jewelste door de harmonica. Great show.
Vrijdagmiddag 18 maart organiseert het radiostation Little Radio een showcase in de Red Eyed Fly. Voor het podium staat een hippe DJ met installatie opgesteld. Goed zichtbaar voor een ieder draait hij dikke vinylen schijven. Europese muziek natuurlijk weer, dance, The Raveonettes en Joy Division. Om drie uur begint Grand Champeen uit Austin aan een thuiswedstrijd. Omstanders staan hard in onze oren te schreeuwen om het prijsnummer ‘Broken Records’ maar de band trekt loeihard door zonder gehoor te geven aan de smeekbedes. Dichterbij The Replacements zullen we dit festival niet meer komen. Na dit optreden legt Dave Conway, eigenaar en programmamaker van Little Radio, ons uit welke toestanden hij heeft moeten doorstaan om zijn radiostation in Los Angeles in de lucht te houden. “Ik kan je de dwangbevelen mailen,” zegt hij, “belachelijke brieven waarin men ons met boetes van 100.000 dollar dreigt.” Onafhankelijke radio beleeft zware tijden in de VS, zoveel is duidelijk. “FM radio is very controlled. Daarom ben ik als piraat begonnen en talloze keren afgesloten. In satellietradio geloof ik niet: internet is de toekomst. Natuurlijk wil ik wel terug naar de radio, maar de restricties zijn te absurd voor woorden. Nu kan ik ons eigen ding doen en zelf op zoek gaan naar bands die wij leuk vinden. Voordeel is dat zij niet hoeven te leuren met hun muziek, wij vinden hun toch wel. En daarnaast draaien we oude Pink Floyd en Beatles, eigenlijk alles wat binnen mijn smaak valt.” Conway drukt ons op het hart te blijven om Viva Voce te zien, de band van het getrouwde stel Kevin en Anita Robinson dat het zuiden verruilde voor Portland, Oregon. Kevin speelt drums, zingt en heeft zijn linkerhand meermalen aan een toetsenbord waaruit ook beatjes komen en waar hij dan weer lekker overheen timmert. Anita lijkt een bescheiden persoonlijkheid en zingt lieflijk, terwijl ze er ondertussen op los soleert op haar Fender met dubbele hals. Het tweetal lijkt een soort inverse uitvoering van de White Stripes, al klinken Viva’s songs veelzijdiger en voller. Kevin tovert zelfs nog een fluit en een gitaar tevoorschijn, zonder zijn drumstel uit het oog te verliezen. Viva Viva Voce!
De foto van hoe wij er zondagmiddag de 13e uitzien na het optreden van Centro-Matic tonen we maar niet aan onze ouders. Maar wie ziet er nog wel kek uit na deze zinderende show in de vreselijk volgepakte Red Eyed Fly? Zeker niet die lui die net níet onder de overdekking kunnen staan, want zij krijgen de elementen die Centro-Matic ontketent kletsnat over hun koppen uitgestort. Will Johnson, die we vier keer in een week zien, is met Daniel Johnston en Vic Chesnutt onze held van SXSW.
Stubb’s
Stubb’s is een vermaard restaurant dat zijn eigen barbecuesauzen maakt. Er zit al een fikse fles van dat spul in onze koffer. Achter Stubb’s ligt een enorm terrein waarop enkele grote acts geprogrammeerd staan tijdens SXSW. Bij het betreden van deze locatie krijgen we voor het eerst het gevoel op een groot festival terecht te zijn gekomen. Links na de ingang staan rijen gehuurde toiletten, er hangt een lucht van verschroeid vlees en een man of twee à drieduizend staan op elkaar geperst in afwachting van de New York Dolls. Wie van de originele bezetting nog leeft, of anderszins op de been is, speelt mee. En dat zijn alleen zanger David Johanson en gitarist Sylvain Sylvain. De rest van de band bestaat uit, ongetwijfeld dikbetaalde, huurlingen. Met ‘Kicks’ opent de band vol bravoure. Telkens bij de eerste noten van een nummer schieten je even de rillingen over rug, maar al spoedig zakt dit enthousiasme weg. Net zoals de hele show niet heel lang weet te boeien. De kicks krijgen we vooral van de ervaring die gasten toch eens gezien te hebben. Johnny Thunders, zeg maar de Keith Richards van de oude Dolls, wordt geëerd met een aardige uitvoering van diens ‘You Can’t Put Your Arms Around a Memory’ en ook Janis Joplin, ooit inwoonster van Austin, wordt eer bewezen met ‘Piece of My Heart’. De New York Dolls nu zien is zo’n beetje hetzelfde als de huidige Rolling Stones op een of ander weiland bezoeken. Alleen die lucht bij Stubb’s… Het lijkt verdraaid wel of ze Thunders, Arthur Kane en Jerry Nolan aan het roosteren zijn.
Threadgill’s
Iemand sleurt ons min of meer vrijwillig mee naar Threadgill's Home Cookin'. Dit is een redelijk groot park waar je in de buitenlucht opnieuw kunt genieten van een barbecuegeur en countrymuziek. We zien een aardige set van Johnny Dowd, maar de uitschieters zijn toch vooral de South Austin Jug Band en de Asylum Street Spankers die allebei met weinig middelen een zéér energieke show neerzetten. Daarna spreken we een andere Amerikaan die wegsleurt van Threadgills en ons de weg wijst naar Town Lake Stage at Auditorium Shores. Het blijkt een groot festival, waar de hamburgers met friet acht dollar kosten, het bier doet maar liefst vier dollar en de plees van plastic zijn. Maar we zien alweer een geweldige show van de herstelde Alejandro Escovedo, ex-Velvet Undergrounder John Cale en een band van minstens tien man, tegen het decor van de prachtige skyline van Austin. Als de zon ondergaat besluiten we toch niet te wachten op Ian Hunter. Het is wel mooi geweest.
http://www.kindamuzik.net/artikel.php?id=8991
Meer Various Artists op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/various-artists-2446
Deel dit artikel: